PROLOGO
||Esme Cullen
16 jaar geleden...
Ik rook het voor ik het hoorde of zag. Tussen de geuren van de herten en poema's was er een veel sterkere en aantrekkelijkere geur: mensenbloed.
Ik stopte met rennen en stelde mijn zintuigen scherp. De geur van het bloed was overweldigend. Het rook zo zoet... Maar ik werd afgeleid door zacht gekerm en gekraai. Verbaast fronste ik mijn wenkbrauwen en ik luisterde aandachtig. Nog geen seconde later hoorde ik het weer: het onmiskenbare gekraai van een baby. Wie was er in vredesnaam zo diep in het bos? Met een baby nog wel.
Op mijn hoede, maar toch zo snel als mogelijk, brachten mijn benen mij naar de bron van het geluid. Ik bleef zo stil als mogelijk achter een dikke boom staan, terwijl ik op een afstand het wondertje aanschouwde.
Daar lag ze dan. Gewikkeld in een roze doek, in het midden van een bloemenveld, met haar minuscule vingertjes graaiend naar de duizenden vlinders die om haar heen fladderden. Het zonlicht dat zich een weg had gevochten door het dikke bladerdek, wierp een gouden inval van licht op de baby. Ik kon precies alle details zien. Haar al dikke en lange, krullende haartjes, de kuiltjes die bij haar mondhoeken ontstonden zodra ze nog een kraai liet horen, haar betoverende, warme honingkleurige ogen die leken te twinkelen.
Ik voelde een golf van woede door mijn lichaam trekken. Wie zou zo'n engeltje achterlaten in het bos? Kwetsbaar en niet in staat om zichzelf te beschermen. Als de roofdieren haar niet zouden pakken, dan zou ze wel doodvriezen.
Voorzichtig stapte ik ook in het bloemenveld. Het wondertje stopte gelijk met het jagen naar vlinders en richtte haar ogen op mij gestalte. Ik keek naar mijn handen, die schitterde dankzij de zon. De baby leek het ook te zien, want nog geen seconde later kraaide ze het uit van plezier en stak ze haar kleine, mollige armpjes naar mij uit.
Een zachte glimlach kroop op mijn gezicht en terwijl mijn moederlijke instincten begonnen te werken, maakte ik mijn weg naar de baby. Ik ging naast haar zitten en haar handen begonnen gelijk kundige knopen in mijn karamelkleurige haren te maken. Glimlachend en nog steeds uiterst voorzichtig pakte ik het kraaiende bundeltje op, bang om het minuscule mensenkind te breken, en wiegde ik de baby in mijn armen.
Ik voelde de geluk die ik uitstraalde. Ik had nooit de kans gekregen om een moeder te worden in het mensenleven, maar hier was het wonder: een babymeisje in een bloemenveld. En haar ouders waren nergens te bekennen.
Ik stopte met hummen toen ik een stel nieuwe voetstappen hoorde. Toen ik opkeek, keek ik recht in de warme ogen van mijn echtgenoot.
'We kunnen haar niet achterlaten, Carlisle,' zei ik zachtjes om het wondertje in mijn armen niet af te schrikken. Liefkozend keek ik naar het breekbare mens in mijn armen.
'Dat weet ik, Esme,' antwoordde Carlisle kalm, terwijl ook hij smolt bij het aanzicht van het wondertje in mijn armen. 'Dat weet ik.'
En zo was het geheim van de Cullens geboren.
Reageer (2)
Nawh cute
6 jaar geledenLeuk bedacht zeg! En wat een fijne stijl!
6 jaar geleden