Kun je onder water ademen?
Woord: Water
Kun je onder water ademen?
Ronald keek naar het stromende water dat glinsterde onder het licht van de zon. De stroom leek een aaneenschakeling van duizenden diamanten, die gewoon op het oppervlak lagen, maar verdwenen zodra je ernaar reikte. Desalniettemin stak Ronald zijn hand in het water en keek hij toe hoe het water uiteen spleet. Zou water een hekel hebben aan mensen? Hij wist niet of water ergens een hekel aan kon hebben, maar waarom zou het anders om zijn hand stromen in plaats van erdoor te gaan? Dat was niet erg logisch, vond hij.
Gebiologeerd zat hij bij de oever, terwijl hij nu en dan eens zijn hand in het water stak en hem er weer uit haalde om te zien hoe zelfs de druppels niet snel genoeg van zijn hand konden rollen. Water moest echt een hekel hebben aan mensen, besloot hij.
De zon begon al weg te zakken en Ronald zat nog steeds bij de rivier. Het water kreeg een intensere kleur blauw nu de zon er niet meer op scheen. Of nee, het was niet het water dat blauw was, dacht hij. Wie had hem ook al weer gezegd dat het water doorzichtig was, en dat het enkel blauw werd door de reflectie van de lucht? Zijn vader, vermoedde hij. Niet dat hij iets wat die man zei aan kon zien als de waarheid. Hij had hem verteld dat hij hem nooit zou verlaten. Dat was zijn ultieme belofte, die hij steeds opnieuw bleef herhalen. ‘Geen probleem, papa is bij je,’ zei hij dan.
‘En je blijft altijd bij me?’ had Ronald dan gevraagd.
‘Ja,’ had hij gezegd. ‘Voor eeuwig en altijd. Het zal altijd ons tweetjes tegen de rest van de wereld zijn.’ En waar was hij nu? Ergens onder de grond, weggestopt alsof hij er nooit ook maar was geweest.
Nu was het gewoon Ronald tegen de wereld. Hij haatte het weeshuis. De mensen maakten hem gek. De jongetjes wilden nooit met hem spelen en de meisjes giechelden achter zijn rug. De zeldzame keren dat de jongens toch met hem speelden, speelden ze op een heel andere manier dan gewoonlijk. Ze speelden met hem zoals ze met een bal speelden: ze schopten – ze bleven maar schoppen. Hun lach was luider en gemener dan het geblaf van een wilde hond en Ronald had gevreesd dat zijn oren ervan zouden gaan bloeden.
Hij vond enige troost in het water. Het was nostalgisch; toen hij klein was speelde hij altijd met zijn vader. Het was ook nostalgisch, want in het water had hij zijn vader ook voor het laatst gezien, met glazige ogen, terwijl er een vlieg in bleef kleven en de vissen al een deel van zijn zij hadden aangevreten.
‘Kun je onder water ademen?’
‘Nee, dat kun je niet, Ronald.’ Dat had zijn vader geantwoord. Ronald vermoedde dat hij het toch had geprobeerd, zijn vader, om onder water adem te halen.
‘Ron!’ schreeuwde een bekende stem. Ronald wilde zich uit de voeten maken, maar voor hij dat kon doen, struikelde hij over een steen en belandde hij in de ondiepe rivier. Zijn kleren waren direct doorweekt. Daar gaat het water wel doorheen, dacht hij. Water zal wel van kleren houden.
Henk en zijn bende kwamen aangehold en voordat Ronald terug recht kon komen, greep Henk hem bij zijn nek beet. ‘Waar dacht je naartoe te gaan, Ronald? Wil je niet met ons spelen?’
Dries knikte, hij zou Henk altijd volgen, zelfs al sprong de oen in een bodemloze put. ‘Dat is waar. Mevrouw Sarah zei dat we met je moesten spelen omdat je altijd zo zielig bij het water zit.’
‘Maar waterspelletjes zijn ook leuk,’ zei Henk met een brede grijns. ‘Heb je al eens gedoken, Ron?’
Ronald wilde zich verzetten, maar hij kreeg de kans niet. Zijn gezicht werd ondergedompeld in het water. Hij durfde eerst niet te ademen, denkend aan de woorden van zijn vader. Toen herinnerde hij zich dat zijn vader wel vaker leugens vertelde. Misschien had hij alleen maar leugens verteld.
Ronald ademde, voor zover je onder water kon ademen.
Reageer (1)
Aww
6 jaar geleden