Foto bij Verlang de nacht

Woord: Begeer

Verlang de nacht

Er waren dingen zo duister, zo obscuur dat niemand erover praatte. Dingen die leefden in de nacht en zich overdag schuilhielden in donkere uithoeken, vaak ontrokken aan het menselijk oog. Dingen zoals hij – als je hem al kon benoemen met ‘hij’ en niet ‘het’. Hij had geen naam, hij had geen thuis, hij had geen vrienden en in feite kon je stellen dat hij niet eens een gedaante had. Hij was een schaduw die op de muur plakte. Hij liep kriskras door de straten, opgemerkt door een enkeling. Hij was de schaduw die je in je ooghoek dacht te zien, maar er toch niet bleek te zijn wanneer je omkeek.
      Hij wilde niet gezien worden, vandaar dat hij iedere dag opnieuw verlangde naar de nacht, wanneer hij zonder zorgen door het bos kon wandelen. Deze nacht was ook zo’n nacht. Hij huppelde over de bladeren, zonder enig geluid te maken. Hij had geen massa, zijn benen voelden niet zwaar, zijn lichaam kende geen pijn. Hij vroeg zich af hoe het zou voelen… om iets te voelen.
      Hij schudde zijn hoofd, probeerde niet na te denken over dingen waar hij geen antwoord op kon vinden en liep verder. Hij gleed over de grond, alsof hij in een soort dans verwikkeld was met een onbekende partner. De nacht leek zalig te zijn… en toen hoorde hij een klein meisje schreeuwen om hulp. Haar stem brak zijn hart – als hij al een hart had – maar hij verroerde geen spier.
      Zijn soort was bij lange niet kwaadaardig ingesteld, maar dat deed er niet toe. Mensen dachten dat alles wat vreemd was kwaadaardig kon zijn. En het feit dat het kwaadaardig kon zijn, betekende dat het als iets kwaadaardig behandeld moest worden. Het gaf mensen een heel vreemd gevoel, weten dat er iemand was die ze niet helemaal konden zien. Het maakte niet eens uit of de schaduwen goede of slechte bedoelingen hadden, de gedachte dat zo’n schaduw zomaar je huis binnen kon sluipen om je in het geniep te bekijken… dat was genoeg om een soort te haten. De haat was zodanig gegroeid dat de mensheid op een bepaald moment gewoon had besloten hun bestaan te negeren.
      Hij kon het meisje niet negeren.
      Hij sprintte naar het geluid van haar stem en zag dat ze volledig verdwaald was, met een knuffel in haar hand en tranen in haar ogen. Hij probeerde haar de weg te leiden. Soms gaf hij haar een lichte zet, op andere momenten maakte hij zijn aura ofwel afstotelijk, ofwel aantrekkelijk, om haar zo van hem weg te jagen of naar hem toe te lokken. Haar leiden nam enorm veel tijd en moeite in beslag, waardoor hij de tijd uit het oog verloor, totdat het te laat was.
      Hij zag hoe de zon door het harnas van de bomen brak en hij voelde hoe hij nog steeds open en bloot in het bos stond, zonder de beschutting die de nacht had geboden. Ze draaide zich om, staarde hem met grote ogen aan en begon daarna gillend weg te rennen.
      Hij had nog nooit zo erg naar de nacht verlangd.

Er zijn nog geen reacties.


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen