Foto bij Het monster onder het bed

Woord: Lakens

Het monster onder het bed

Timo voelde zich als het kleine vogeltje dat hij een week eerder in zijn hand had gehouden. Hij kon het zich nog goed voor de geest halen; niet die angstige ogen die alle kanten opkeken, maar wel het hart van het beest dat zodanig raasde dat hij het tegen zijn vingers voelde kloppen. Zou zijn bed zijn kloppende hart nu ook kunnen voelen? Of, belangrijker, zou dat ding onder het bed zijn hartslag kunnen waarnemen?
      Het leek onmogelijk dat het niet zo was. Timo was zich nog nooit eerder zo bewust geweest van zijn gejaagde hartslag. Hij had zijn hart nog nooit eerder tegen zijn ribben voelen drukken, als een wild beest dat continu tegen de tralies van zijn kooi botste in de hoop eruit te kunnen breken.
      Hij probeerde zichzelf tot rust te brengen. Hij wilde even onopvallend verdwijnen in de nacht als het ding wat zich onder zijn bed bevond. Misschien zou dat lukken; misschien konden ze allebei gewoon wegzakken in een diepe slaap, zonder dat een van beide de andere de stuipen op het lijf joeg – of erger.
      Hij slaagde er niet in zichzelf te kalmeren of de slaap te vatten. Het enige wat hij kon, was daar angstig liggen, terwijl de jeuk zich over zijn lichaam verspreidde en hij te angstig was om ook maar te krabben. Zijn houding was uiterst oncomfortabel, maar hij durfde niet anders te gaan liggen. Als hij geluid zou maken, zou dat ding het ook horen.
      Timo vroeg zich af of dat ding onder zijn bed zich stiekem al bewust was van zijn aanwezigheid. Misschien probeerde Timo voor niets op te gaan in de nacht. Wie weet was alle moeite tevergeefs.
      Timo duwde de gedachte snel opzij en bleef stokstijf liggen. Hoeveel minuten waren er gepasseerd sinds hij het licht uit had gedaan? Hij zou naar de cijfers op zijn digitale klok kunnen kijken, maar deed het niet. Iedere beweging was een beweging die het monster – als het al een monster was – onder zijn bed zou kunnen horen.
      Iedere beweging kon fataal zijn.
      Iedere luide, gejaagde ademhaling kon fataal zijn.
      Timo deed zo erg zijn best om de stilte te bewaren, dat hij niet had gerekend op een geluid dat buiten zijn controle lag. Zijn maag maakte een paar vreemde geluiden en Timo’s ogen schoten wagenwijd open.
      Er was geen enkele manier waarop het beest onder het bed dat niet had gehoord. Op dit moment was het niet langer een spelletje om als langst stil te blijven. Vanaf nu was het een race: wie zou als eerste toeslaan? Zou Timo op tijd de lichtschakelaar bereiken, of zou het monster hem te pakken krijgen voordat hij zelfs maar aan de overkant van de kamer raakte?
      Zijn armen hadden de lakens nog nooit zo snel van zijn lichaam geworpen, de koude in zijn kamer had nog nooit zo ijzig gevoeld en zijn benen hadden nog nooit zo snel bewogen. Het leek alsof hij even snel was als een raceauto, maar de afstand naar de lichtschakelaar was eindeloos. Op een moment vroeg hij zich af of hij nog wel in zijn kamer rende. Was hij niet gewoon al dood, en rende hij niet gewon in die eindeloze put van zwart? Maar toen, net op tijd, botste hij tegen de muur en tastte hij met zijn hand naar de lichtschakelaar, die hij niet meteen vond.
      Iedere seconde die voorbij tikte, was een seconde waarin het ding onder het bed kon bewegen. Zou het kruipen, lopen, kronkelen, vliegen of iets totaal anders? Zou het dik zijn door alle kinderen die hij ’s nachts had verorberd, of net heel smal, zoals een slang? Zou het kwijlen, zou het sissen? Zou het aan zijn lichaam knabbelen, of hem in één hap opeten?
      Het licht ging aan en er was helemaal niets in de kamer. Geen monster – of toch niet waar hij het kon zien. Hij wist dat het ding zich nog steeds onder zijn bed bevond. Als hij heel erg goed luisterde, kon hij het horen ademen, al was het slechts een vaag geluid.
      Hij had door zijn knieën kunnen gaan om te kijken wat zijn kamer terroriseerde. Hij had iedere onzekerheid op dat moment weg kunnen vagen, maar hij deed het niet. Hij wist dat er iets onder zijn bed lag en als hij keek, was iedere mogelijkheid op een goede afloop verdwenen. Dan kon hij iet langer doen alsof hij zich van geen kwaad bewust was. Daarom liep hij achteruit, zijn blik gericht op het bed en opende hij de deur, terwijl hij weigerde zich om te draaien en zijn ogen van het bed af te wenden.
      Misschien, heel misschien, als hij had geweten dat er helemaal niets onder het bed had gezeten, was hij meer op zijn hoede geweest voor wat er achter de deur stond.

Er zijn nog geen reacties.


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen