HORRIBLE KIDS, LOOK WHAT YOU DID




Het eerste wat Dulce opviel dat er veel mensen waren. Het tweede wat hem opviel was dat er veel geld was, dat rinkelend werd uitgegeven vlak voor zijn ogen, zonder dat hij ernaar kon grijpen. De drang om de koude munten te laten spelen tussen zijn vingers, terwijl hij er later de bende mee kon onderhouden, dreef hem tot waanzin, leek het wel. En hij had die acties ook wel ondernomen, als een ander stemmetje in zijn hoofd tegen hem fluisterde dat hij hier was om het eerlijk te spelen. Geen overvallen. Geen zaken roven. Geen bedelaartje spelen. Al helemaal geen mensen onder druk zetten.
Gewoon genieten van de mensen die niets van hem wisten.
Duizend paar ogen keken hem na, terwijl hij langs de kraampjes slofte, zo af en toe een blik werpend op wat het te bieden had. Zijn hoofd bewoog op het ritme van een lied die hij alleen kon horen. Het kalmeerde hem. Hij was tenminste niet alleen. Onbekenden omringden hem zoals hij wilde dat het ging. Er waren geen commando’s nodig om ervoor te zorgen dat hij opging in de massa onwetende groepen.
Toch voelde Dulce zich niet een van de vele mensen die lol hadden. Zijn zijde was leeg, hij had Derecho zijn ding laten doen. Ieder lid, of zelfs iemand die niet lid was van Desastre, wist dat die jongeman gek was op kermissen. Het ging hem niet om de hoeveelheid aardige mensen of de attracties, het ging hem juist om het plezier dat het hem bezorgde. Met zijn hoofd schuddend keek Dulce op naar de trampolines, waar kinderen jonger en kleiner dan hem vastzittend aan touwen zaten te springen. Onwillig gleed zijn blik over de, hij naam aan, ouders, die achter het kleine hek stonden te kijken en in te schatten hoe gevaarlijk het was. Van af zijn plaats was duidelijk te zien dat ze meer bezaten dan een mobiel. Aan dat apparaat had hij niets, niet zolang het van een onbekende was. Het geld, echter, was een ander verhaal.
De stem in zijn achterhoofd begon weer de vorm aan te nemen van zijn geweten, en hij schudde de eerdere gedachte van zich af. Iets in hem zou het toch niet ondernemen. Hoewel hij het prima kon doen zonder opgemerkt te worden, was er iets dat hem ervan weerhield. En dat was niet zijn geweten, de stem die klonk als zijn zusje.
Het was het ijzige gevoel van een sneeuwvlok die op zijn neus landde. In stilte vervloekte hij het weer in de winter van Amm. Sneeuw was niet handig. Het liet sporen achter die alleen de natuur zorgvuldig genoeg uit kon wissen. ‘Dat het nu moet vallen,’ murmelde de jongen tegen zichzelf, al weglopend van de springende kinderen en geld bezittende ouders. Het negeren van de verbaasde blikken van onbekende ging hem makkelijk af.
Alsof niet alleen het weer hem tegen wilde houden, voelde hij in zijn broekzak ook nog zijn mobiel trillen. Zoekend naar een plek die minder aanwezigen bevatte die tegen hem aan liepen, beende hij naar de achterkant van de oliebollenkraam. Het hout voelde nu al koud door de sneeuw tegen zijn rug aan, de kou sneed dwars door zijn rode, te grote trui. Met trillende handen nam hij de telefoon pas op toen het voor de derde keer trilde.
‘Wat is er?’ Het was niet Dulce’s bedoeling bijtend te klinken, maar de woorden verlieten zijn mond al voordat hij anderen kon bedenken. Binnensmonds vloekte hij door de kou en de tegels die traagzaam witter werden. Sneeuw was net als duisternis, een vriend of een vijand, en hij hield er niet van als iets die twee kanten vertoonde.
De stem van Hermana was alleen hoorbaar voor hem. ‘Volgens Enojado is Ayudar hier. Hij zei dat hij hem had gezien met een blond harig meisje bij de plek waar hij en Rico opvoeren.’
Het bloed in zijn aderen veranderde in ijs. Zijn hart sloeg een een slag over. Al bijtend op zijn lip begon Dulce zijn voet te bewegen op nog steeds hetzelfde lied dat hij hoorde. ‘Mierda.’
‘Let op je taalgebruik, kleintje,’ siste de vrouwelijke kant van de tweeling hem zo te horen niet serieus toe. Op een andere, sluwe toon vervolgde ze: ‘Rico weet het ook al, net als mijn broer. De rest hebben we nog niet kunnen waarschuwen.’
Met een knik maakte Dulce zich los van het hout en zwaaide naar de winkelier van de kraam die hem vervreemd aankeek. De blikken die hij toegeworpen kreeg, begonnen langzamerhand op zijn zenuwen te werken. De inwoners van Amm bekeken hem alsof hij niets anders was dan een zeventienjarig kind dat vast en zeker verdwaald was. Zijn moeder en vader zoekend, misschien nog een jonger zusje waartegen hij beloofd had haar hand vast te houden, maar had losgelaten zodra hij in paniek raakte toen hij zag dat zijn ouders niet langer in zijn gezichtsveld waren. Was dat maar waar. Niemand bezat echter de kennis dat hij ervoor gekozen had verdwaald te raken, dat hij besloten had zijn zusjes hand los te laten en verloren te raken in de zee van inwoners van Amm. Om een met de zee te worden moest je eerst de golven ervaren. En dan moest je leren dat verdrinken en jezelf meenemen door de golven twee totaal verschillende dingen waren.
Niemand wist dat verschil.
Behalve hij.
Hij had beiden al lang geleden gedaan.
‘Sorry,’ murmelde Dulce een excuus die hij niet eens diep van binnen meende. ‘Maar ik geef het wel door aan de rest. Hou je ogen open voor hem en laat iemand mij waarschuwen als hij een van ons aanvalt.’ Je hebt niet eens een plan bedacht, vervloekte hij zichzelf op het moment dat de bekende klik liet merken dat het gesprek afgelopen was. Je hebt alleen besloten dat opsplitsen het beste is, zodat Ayudar niet iedereen tegelijkertijd kan pakken. En wat als hij iemand pakt? Wat ga je dan doen? Het leven van de overigen wagen om een ander leven? Je eigen leven wagen voor leden van een bende die je als wraak hebt opgericht?
‘Natuurlijk niet,’ zei de roodharige jongen net iets te hard. Alweer keek de man van de oliebollenkraam op van zijn werk en alweer zwaaide Dulce, deze keer met een bredere glimlach.
En hij liep weg. Die man dacht zeker dat hij gek was, en zo dacht Dulce over die man. Wat hadden mensen met hun ogen op hem richten? Zo bijzonder was hij niet. Slechts een zeventienjarige jongen die op ging in de mensenmassa.
Er liep een rilling over zijn rug heen zodra de eerste sneeuw door zijn witte gympen naar zijn sokken trok en wild schudde hij het gevoel van zijn voet weg. Nog een reden dat hij dit soort weer in Amm haatte. Ja, alles zag er mooier en sprookjesachtig uit als er een deken wit overheen lag, maar de kou die het gaf was niet nodig. De kathedraal van Amm, die een van de grootste was van de wereld zag eruit alsof het een kasteel was van een slechte ijskoningin en de universiteit leek een niet meer op een plaats waar studenten mentaal dood gingen. Toch was het schijn. Verscholen onder een andere kleur zijn hield niet in dat het wat anders was.
Verscholen onder de capuchon van zijn kleding was Dulce dezelfde jongen, deze keer minder goed herkenbaar voor vreemden die het nodig vonden hem te bekijken. Al zijn tweede ronde lopend over hetzelfde plein waar niets verandert was, alleen meer wit dat zichtbaar was, haalde hij eindelijk de telefoon uit zijn zak. Voor even bekeek hij hoe zijn adem een donker wolkje werd in de lucht en toen verdween. Toen besloot hij dat hij al genoeg tijd had verspild aan de sneeuw en tikte hij de naam ‘Belleza’ aan. De mobiel bij haar ging slechts een keer over. Ze wist dat als ze gebeld werd op dit tijdstip dat het belangrijk was en liet nergens gras over groeien. Dulce vroeg zijn onnodig af waarom ze de eerste was die hij als bendelid wilde hebben. Misschien omdat hij had gedacht dat haar verschijning al genoeg was om mensen te laten doen wat hij wilde. Misschien wilde hij laten zien aan de rest van de wereld dat schoonheid ook een wapen kon zijn.
‘Onze gezellige vriend van de Orden is hier,’ sprak hij traag, terwijl hij het geluid van sneeuw onder hem negeerde en ging zitten aan een tafeltje bij een ander kraampje. ‘En Enojado en Rico waren de eerste die dat ontdekte.’
Zo te merken was de dame buiten adem. Haar manier van ademhalen klonk als die van een hardloper die net te ver was gegaan, kijkend of het meer aankon, en gefaald had. ‘Fijn om te weten. Geweldig. Cabrón.’ Wat ze precies had gedaan, was Dulce een raadsel. De enige opdracht die hij haar had gegeven, was er oogverblindend uitzien, maar niet té. Geen hardlopen. Geen andere uitputtende dingen. Alleen haarzelf wezen.
Knikkend bestuurde de jongen een kleine menukaart en veegde de vlokken ervan af zodat hij kon lezen wat er stond. ‘De rest weet het al, als het goed is.’ Niet precies waar, maar binnen een paar seconden werd die leugen de waarheid.
‘Ik zal uitkijken en geen gevechten uitlokken. Of andere dingen.’
Klik. Dulce kon al bijna voor zich zien hoe Belleza de laatste woorden waar zou kunnen maken, als haar interesses bij mensen zoals Ayudar lagen. Er was elke keer wel een teleurstelling te merken bij de mannen die met haar praten, en zij die dan nonchalant de hoop voor ze afnam met de woorden ‘ik zal het doen, als je je ballen op een andere plek had.’
Lang dacht Dulce er niet over na. Hij was niet zo persoon die overal lang bij bleef staan. Zoals hij het graag noemde, was zijn omgeving een dierentuin. Elke dag andere bezoekers, elke dag dezelfde dieren. Terwijl hij de dieren al kende, had hij de mensen nog nooit gezien. Maar er was veel over hen te vertellen, te merken hoe ze naar de dieren keken. Vol angst. Vol liefde. Vol nieuwsgierigheid. Vol afschuw. Zo leerde hij de wereld kennen. Pas als dezelfde mensen vaker kwamen, en hij zag de blikken veranderen, wist hij dat hij die persoon anders aan moest pakken dan hij eerder had bedacht.
Deze keer twijfelde hij, zijn vinger boven Derecho’s naam hangend. Natuurlijk die twijfels waren onnodig. Maar het was Derecho, de laatste persoon die hij de keuze had voorgelegd om zich bij hem aan te sluiten of verder te gaan met zijn hartverscheurende leven. De twijfels gingen nooit weg, zelfs de ‘ja’ van dat lid was niet genoeg geweest. Vaag was Dulce zich ervan bewust wat de zwakke plek van Derecho was. Zijn verleden. Datgeen wat gebeurde voordat hijzelf een deel van Derecho’s leven was geworden. Het was niet de kermis, Derecho mocht best plezier hebben, maar de persoon die er nu rond liep. Ayudar kende Derecho en Derecho kende Ayudar. Wat zou Derecho doen als hij te horen kreeg dat een bekende hier rondliep, iemand die Dulce liever dood dan levend zag, maar hij was het er niet mee eens. Het zou het lid alleen in een tweestrijd zetten. Eentje die ging tussen een leven vol leugens, maar keuzes, en een leven vol waarheid, maar dwang.
Toch hoorde hij de bekende, ietswat zware en geërgerde stem van Derecho. ‘Er is iets, is het niet?’
‘Nee,’ antwoordde de leider van Desastre sarcastisch en zuchtend, ‘ik wil gewoon met je praten hoe dichtbij kerstmis komt en wij niet eens het geld hebben voor een boom, en de versiering ervoor. Oh en vergeet vooral het speciale buffet niet. We moeten echt-’
‘Dulce,’ onderbrak Derecho met een zucht.
‘Derecho.’ Het was niet moeilijk om die toon na te doen. ‘Je vroeg er zelf om. Natuurlijk is er iets. Ayudar loopt hier rond met een blondje en ik waarschuw je ervoor, want dat is wat leden van Desastre doen. En weet je wat ze nog meer doen?’
Vaag gemompel en het geluid van gillende mensen op de achtergrond. Daarna een piep, het abrupte einde van alle geluiden die niet in de omgeving van Dulce zo duidelijk te horen waren. Op zijn lip bijtend schoof hij zijn stoel naar achter. ‘Derecho, vete a freír espárragos.’
‘Pardon?’
Geschrokken draaide Dulce zich om, zijn ene hand zijn telefoon vastpakkend en zijn andere hand op zijn mond. Al die stress die het gaf om hier te zijn zorgde ervoor dat hij niet nadacht over zijn woorden. Recht keek hij in de bruine ogen van een onbekende, die zelf onbekend bleef nadat hij een aantal stappen naar achter had gedaan. Met gefronste wenkbrauwen vroeg hij: ‘is er iets?’
Zo te merken was het nog een jonge jongen van ongeveer dezelfde lengte als Dulce, maar zeker jonger. Voor een kort moment liet Dulce zijn ogen over het kind gaan. Niets. Niet eens geld gekregen van zijn ouders om iets te kopen. afgetrapte gympen die de beste tijd al een eeuw geleden hadden gehad. en wel nieuwe voetbal in zijn handen, omklemd alsof het het laatste was dat hij bezat en wilde houden. Verder niets bijzonders. Gewoon een persoon waar je een keer tegenaan liep en vergat na een dag, te druk met je afvragen wie de andere mensen waren die naar je staarden.
Voor enkele seconden leek het erop dat hij te ruw was geweest. Zijn toon was zeker niet de vrolijkste. Echter, de bangheid en pruillip verdween als sneeuw voor de zon. ‘Wil je mij helpen met die mensen verslaan in voetbal?’ Zelfs de stem paste perfect bij het aanblik van een hulpeloos kind dat nog niet wist wat de wereld voor hem in petto had. Hij wees met de bal naar het speelveld, net langs de laatste attracties, waar een groep andere kinderen naar hen stonden te staren.
Het erge, vond Dulce later aan zichzelf, was dat hij ook echt ‘ja’ zou hebben gezegd als hij niet gekende figuur van Derecho zag lopen als een sluwe vos op weg naar zijn prooi en hij besloot dat hij de echte jager was.


Er zijn nog geen reacties.


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen