Verdwijnen
- Inzending van story of the month juli met als thema verdwijnen.



‘Kan je niet verdwijnen?’ Haar stem, zacht en lief, staat in groot contrast met de betekenis van de woorden. Hoe mooi haar zangerige stem ook klinkt, hoezeer ik me telkens verheug naar haar aanwezigheid, op dit moment wil ik ze niet horen. Ik wil niet weer horen hoe hard ze afziet, hoe zwaar het leven nu voor haar is sinds ik hier lig. Waar is hier? Daar ben ik zelf niet helemaal aan uit. Het beeld dat ik heb gevormd is niets meer dan een creatie van mijn eigen fantasie, gevoed door beelden op tv en vage herinneringen. Ik lig in een bed gekluisterd door mijn onvermogen om te bewegen. Ik adem, niet vrijwillig. Mijn hart klopt, mijn hersenen werken, niet genoeg. Hoe veel moeite ik ook doe, ik kan mezelf er niet toe aanzetten om te bewegen. Vermoedelijk lig ik in een ziekenhuis, in een kleine, witte, steriele kamer. Apparatuur vol flikkerende lampjes en piepende geluiden vergezellen me al sinds ik bij bewustzijn ben gekomen. Ik ben ondertussen al gewend geraakt aan hun gezoem en gepiep. Het werkt geruststellend: zolang ik ze hoor blijf ik leven, houden ze me in leven. Zodra de geluiden stoppen, zou ook ik stoppen. Verdwijnen. Het klinkt aantrekkelijk, maar ik laat het mezelf niet toe om het op te geven. Ik wil haar nog eens voor een laatste keer kunnen vasthouden. Geen eenzijdige knuffel. Een knuffel waar ik zelf mijn armen om haar heen sla en haar kus. Dan pas ben ik klaar om te gaan.
‘Waarom word je niet wakker? Ik kan het niet meer aan je hier zo te zien liggen. Misschien is het beter om er een eind aan te maken.’ Ze strijkt met haar hand liefkozend over mijn haar, alsof ze zich wilt verontschuldigen voor de wrede gedachten die haar de laatste dagen overvallen. Niet beseffend dat ik ze allemaal opvang.
Ik hoor haar niet alleen, ik ruik haar zoete parfum, gemengd met de scherpe geur van ontsmettingsmiddelen en vers gewassen lakens. Iets vertrouwd in deze onbekende omgeving, iets menselijk met fouten tegenover de onaangeroerde perfectie van een ziekenhuiskamer.
‘Ik denk dat het beter is voor ons allemaal. Je moeder is er kapot van. Ze wil niet meer langskomen.’ ZWIJG! De woorden blijven steken in mijn keel. Ik wil haar laten zwijgen, maar moet gedwongen door eigen onvermogen, naar haar blijven luisteren. Naar je eigen zwart denken luisteren is al zwaar genoeg, laat staan dat je dat van een anders er ook nog moet bijnemen. Bij het feit dat ik niet kan bewegen, maar wel bij bewustzijn ben. Het is verschrikkelijk frustrerend.
In het begin overvalt de angst je. Een verschrikkelijk allesoverheersende angst. Later, bij de acceptatie komt een nog grotere kwelling: het aanhoren van je naasten. Gesnik, gesnotter, gebeden, discussies met de verplegers en dokters, frustraties, eenzijdige conversaties… Soms praten ze over me alsof ik er niet ben. Op andere momenten praten ze tegen me. Het ergste zijn de momenten waarop ze hun gevoelens, meestal verdriet en frustraties, met je gaan delen. Het geeft je het idee dat het jouw schuld is dat ze zo afzien en je gaat ze geloven.
Ze blijft haar standpunt verdedigen tegen me, alsof ze weet dat ik meeluister. ‘Het zou beter zijn voor ons allemaal. Ook voor jou. Begrijp me niet verkeerd: ik zie je nog dolgraag, maar dit is er te veel aan.’ Ze blijft maar doorgaan tot ze een zakdoek neemt en haar neus snuit. Het blijft even stil, aangenaam stil. Ik voel de warmte van haar lichaam tegen me aan, haar zachte hand die me streelt door mijn haar, haar lippen die een kus op mijn voorhoofd drukken. ‘Vaarwel. Je zal me hier voorlopig niet meer zien. Ik moet verder met mijn leven, voor ik eindig als een eeuwige weduwe. Het spijt me…’ De druk op het bed wordt lichter wanneer ze zich rechtzet. Het zachte tikken van haar hakken op de stenen vloer wordt steeds zachter tot ze verdwijnen. ‘Het spijt me.’
Als ik iets had kunnen veranderen, dan was het dit moment geweest. Ik wilde schreeuwen, wenen, haar bevelen dat ze moest blijven. Dat ik haar nodig had, dat ze niet zomaar mocht weggaan, dat dit niet het einde was. Maar ik kon niks doen. Alleen maar innerlijk tekeergaan.
Ze is nooit teruggekomen.

De eenzaamheid verteerd me. Ik word langzaam gek in mijn hoofd. Ik praat tegen mezelf. Mijn fantasie wordt steeds levendiger als ik me voorstel hoe mijn leven eruit zou zien als ik hier nu niet zou liggen. Ik weet dat ik ooit volledig weer wakker zal worden. Dan zoek ik haar op en kunnen we verder gaan. Loze hoop die verdwijnt als sneeuw voor de zon bij het verontrustend gesprek dat ik opvang tussen twee verplegers. Over een wet waarbij ze onvrijwillige euthanasie willen invoeren. Zodat familie kunnen beslissen over het lot van iemand die niet mondig is verklaard. Zoals een persoon in een coma. Zoals ik. Nog meer verontrustend is het moment dat ik plots, na al die tijd, weer veel bezoek krijg van mijn moeder. Twee schijnbaar niet samenhangende, onbelangrijke zaken krijgen samen plots een betekenis.
Zoals gewoonlijk zit mijn moeder op een stoel naast me. Althans dat vermoed ik. Tegenwoordig neemt ze steeds meer afstand: van het bed tot aan de rand van het bed aan mijn voeten tot op de stoel die steeds verder in de kamer lijkt te worden gezet. Niet alleen fysiek, maar ook mentaal lijkt ze de kloof te willen vergroten. Persoonlijke onderwerpen gaan over tot algemenere zaken: over wat er in de wereld rondom me gebeurt, het weer, vooral onbenullige zaken. De wereld lijkt door te gaan zonder mij. Ik ben voor haar niet meer dan het omhulsel dat eens haar zoon was geweest. Een levenloos lichaam, mooie herinneringen.
Ik luister aandachtig als ze me met haar hese, raspende stem toespreekt. ‘Jongen.’ Niet veelbelovend. ‘Je weet dat we je graag zien en altijd graag zullen blijven zien. Je bent altijd het voorbeeld geweest. We hadden ons geen betere zoon kunnen wensen.’ Haar stem begint te schokken. Ze betrekt onbewust mijn vader erbij door in zijn plaats te spreken. Mijn vader is enkel jaren geleden gestorven aan kanker. Hoe koppig en vastberaden hij ook was, het gezwel won.
‘Je vader is trots op je en ik hoop dat jullie elkaar terugvinden daarboven.’ Met daarboven doelde ze op de hemel. Ik benijd haar geloof. Was ik maar zo naïef en onwetend. Het was altijd al een hekelpunt tussen ons geweest. Haar geloof zat zo in haar vast geankerd dat zelf de feiten die ik haar voorschotelde haar niet konden overtuigen. Koppigheid zit ons in het bloed. Zelf al wist ik dat het een onmogelijke zaak was, ik bleef doorzetten. Ik mis de tijd.
Ze vervolgt haar uitleg, maar de woorden verdwijnen in de lucht alvorens ze me bereiken. Ik let niet langer op, haar stem werkt als een slaaplied. Ik hoor de tweede persoon niet in de kamer. Ik zie de gebaren niet die ze uitwisselen. De onuitgesproken bevestigen van dat dat al lang voor de hand ligt.
Een korte klik en dan stilt. Stilte! Het dringt pas laat tot me door.
Het gepiep stopt! Het is er niet meer! Het moet er zijn! Ik wil niet! Nog niet! Waarom?! Onmacht tegen het verdwijnen. Ik kan niets anders doen dan het ondergaan, gechoqueerd door het feit dat net de persoon die ik het liefste zie, me het leven beneemt…

Er zijn nog geen reacties.


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen