Foto bij Bloedrood

Woord: Rood

Bloedrood

Het rode bloed stak fel af tegen het wit van de sneeuw. Nu ze gebiologeerd toekeek hoede grote plas warme, rode vloeistof het ijs liet smelten, vond ze de kleur schitterend. Het was de kleur waar ze altijd naar had gezocht. De kleur die ze had willen dragen tijdens haar gala, maar nooit had kunnen beschrijven toen ze op zoek was naar de perfecte jurk. Het was de kleur van de lippenstift die ze had willen dragen op haar eerste date, maar nooit had gevonden in de winkels.
      Het was de kleur van het bloed van haar allereerste slachtoffer. Ze had geen idee hoe ze met de daad moest omgaan nu hij daar zo stuiptrekkend lag te sterven. Ze had haar tanden in zijn slagader geboord en de huid weggetrokken met zo’n kracht dat ze zelfs de hele ader aan het oppervlak had gelegd. Hij zou sterven. Zelfs de beste medische hulp kon hem niet meer redden en ze vond het vreselijk.
      ‘Wat een mooie dag is het, niet?’ Ze verlangde niet langer om terug te gaan naar huis. Het was alsof ze met deze daad haar eigen leven had getekend. Ze vroeg zich af of zij niet beter had kunnen sterven. Waren beide opties niet even vreselijk? Kiezen tussen moord, de grootste wanhoopsdaad die er bestond, of de dood, het ergste wat je ooit zou kunnen overkomen? ‘Er is alleen een beetje veel sneeuw. En het is koud. En er is geen zon.’ Ze sloeg haar jas dichter om zich heen en probeerde de koude buiten te sluiten, terwijl ze toekeek hoe het leven uit zijn lichaam vloeide samen met het bloed.
      ‘De epicuristen zeggen dat je niet bang hoef te zijn voor de dood, want als jij er bent, is de dood er niet en als de dood er is, ben jij er niet. Maar ik ben bang, ik ben bang in jouw plaats. Laat me niet alleen.’ Het was belachelijk om zoiets te zeggen. Zij was de enige die haar van hem had beroofd. ‘Het spijt me.’
      Iets van een glimlach verscheen op zijn gezicht, vlak voordat zijn ogen even koel werden als de sneeuw waarin hij lag. Ze sloot zijn ogen, waardoor het bijna leek alsof hij gewoon in slaap was gevallen, op de gapende wonden in zijn hals na.
      Voorzichtig boog ze voorover en zette ze haar tanden in zijn vlees. Ze haatte de smaak en zodra ze zich herinnerde dat ze aan een menselijk lijk kauwde, kon ze haar eten amper binnen houden. Alleen de gedachte dat hij hoe dan ook opgevreten zou worden door de wildernis van de natuur stelde haar gerust. Ze deed niets wat anders niet zou gebeuren. Als ze hem niet had vermoord, was hij zelf wel dood neer gevallen. Als ze hem niet opat, zou een andere aaseter het wel doen.
      De koude zorgde ervoor dat het lijk niet snel begon te rotten. Ze kon zichzelf drie weken in leven houden met zijn karkas. Daarna liep ze verder over de heuvels, verdwaasd, zonder ook maar één doel voor ogen te hebben. Ze was gestopt met de bomen te markeren, maar soms kwam ze oude strepen tegen en wist ze dat ze dit gebied al eens had gepasseerd voor zijn dood.
      Een week later vermoordde ze een konijn. Een paar dagen later een vos die ze neer wist te slaan met een steen. Na veertien dagen kreeg ze een hert te pakken. Opnieuw twee weken later vermoordde ze een toevallige voorbijganger. Ze was zo verwilderd, zo gebrand op overleven, dat ze allang niet meer besefte dat die voorbijganger haar terug had kunnen brengen naar de beschaafde wereld.
      Ze had geen idee… dat ze haar eigen redding had aangevreten.

Er zijn nog geen reacties.


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen