Jeugdigen hebben een andere positie gekregen in de samenleving, in het gezin. Het kind is steeds meer een rechtssubject geworden. Samenleving minder patriarchaal. Mannen hadden vroeger alleen een stem.

Ouders lijken bijna vrienden met hun kinderen. Normen en waarden gelden niet meer voor de hele samenleving, maar alleen per gezin. Normen en waarden verschillen veel meer van elkaar. Gezinnen zijn mobieler geworden. Niet meer iedereen woont in hetzelfde dorp, men kan ook niet meer zomaar aan elkaar hulp vragen omdat men verder van elkaar woont. Vroeger was dat anders.

Er is veel meer maatschappelijke aandacht voor opvoeden. Vroeger werd het alleen maar bepaald door ouders. Nu staat het overal in tijdschriften, bijvoorbeeld. Iedereen gaat zich ermee bemoeien. Op internet, op tv. Het is veel publieker geworden. Iedereen vindt er wel wat van.

De wens om het kind goed op te voeden, is groter geworden. Het is belangrijk om het nu op een goede manier te doen. Ouders voelen een enorme maatschappelijke druk om het goed te doen. Er zijn meer dingen die ouders doen dan alleen maar het opvoeden. Tegenwoordig werken vrouwen ook, hebben hobby’s, hebben vrienden. Dat was vroeger wel anders. De moeder was toen alleen bezig met het opvoeden.

Ook de politiek bemoeit zich veel meer met opvoeden. Tot 1901 was het niet normaal dat de overheid zich met het opvoeden bemoeide. Vanaf die tijd zie je wetten komen waar ouders rekening mee moeten houden, wat ze wel en niet moeten doen. Dat is nu zeker het geval. Als ouder ben je niet meer helemaal vrij om je kind op te voeden.

Het is altijd vanuit een derdepersoonsperspectief. Het is altijd een ander die kijkt wat de ouder zou moeten doen. Het is vooral de samenleving die kijkt of de ouder het goed heeft gedaan of niet. Wetenschappers zeggen dat een kind niet alleen een object is waar je het beste uit moet halen, de zijnsrelatie krijgt te weinig aandacht.


De jeugdwet moest er komen omdat de zorg dichter bij de burger georganiseerd moest worden. Het is belangrijk dat er een iemand verantwoordelijk is voor het hele stelsel rondom jeugd. Gemeentes zijn dichter bij de burger. Daarom hebben ze de zorg bij de gemeente gelegd. Als je jeugdproblemen gaat analyseren, zie je dat er meer problemen zijn dan alleen de relatie tussen kind en ouders. De gemeente is de speler die de verbinding kan maken tussen alle domeinen. Je moet een brede kijk hebben op het gezin.

De zorg zou ook goedkoper moeten worden. De kosten van jeugdzorg liepen erg hoog op. Mensen deden vaak beroep op het sociale domein. Er werd gezegd dat mensen meer zelf moesten doen zodat er minder druk kwam op het sociaal systeem. Om het systeem goedkoper te laten worden, moeten gezinnen leren hun eigen krachten te gebruiken zonder meteen hulp te zoeken binnen het sociale systeem. Iedereen kan er een rol in spelen.

Gezinnen moeten meer zelf denken wat ze zelf kunnen en anders naar andere mensen zoeken die het wel kunnen.

Autonomie, adaptatie en participatie zijn de belangrijkste opvoedingsdoelen. Bij een hoog opgeleid gezin, heeft autonomie de nadruk en bij een lager opgeleid gezin, op adaptatie. De jeugdwet, de overheid, richt zich op participatie binnen de samenleving. Dit om minder druk te leggen op het sociale domein, zodat er ook minder kosten zijn voor de overheid.

De Rijksoverheid wilde van het probleem af. Zij wilden dat de gemeentes verantwoordelijk werden. Dit wordt transitie genoemd. Decentralisatie naar de gemeente heet de transitie.

Met transformatie wordt bedoeld dat de houding van professionals, organisaties en burgers in het algemeen moet veranderen zodat wij anders gaan denken en handelen en minder gebruikmaken van het sociale systeem, van jeugdwet. Als je de jeugdwet leest, staat dat er allemaal niet in. Dit is wel te vinden in de bijlage van die wet. Daarin wordt niet geregeld wat er voordat je klant wordt van het jeugdstelsel moet doen. Dit maakt het lastig.

Transformatie is nodig. Iedereen moet veranderen, niet alleen de professional. Je moet ook in staat zijn om hulp te vragen. Wij zijn autonoom opgevoed. We proberen eerst het zelf te doen. De overheid beweert het tegenovergestelde.

De bezuiniging is op hetzelfde moment doorgevoerd als de nieuwe wet. Dat is bijzonder, want transities kosten eigenlijk altijd geld.

De gemeente heeft heel veel ruimte gekregen hoe hij het regelt. Zo kan er op maat ingespeeld worden.

Uitgangspunten staan niet in de wet, maar alleen in de Memorie van Toelichting. Er zijn heel veel plannen over het organiseren van de jeugdhulp. Er wordt te weinig gedeeld tussen gemeentes. Interregionaal gebeurt dat nauwelijks.
Attitude veranderen kost tijd.

De wet is heel snel in werking getreden. De uitgangspunten zijn aannames. Dat is niet wetenschappelijk onderbouwd. Het is niet onderzocht. Men hoopt gewoon dat het zo is. De wet was krachtiger geweest als er wel onderzoek naar gedaan was. Het kan zijn dat er over vijf jaar blijkt dat de aannames toch niet klopten. Er bestaat een kans dat de wet niet slaagt.


Als we kijken naar het sociaal netwerk, het is een aanname dat iedereen die heeft. Het is ook een aanname dat netwerken in kracht kunnen worden hersteld. Niet ieder netwerk is bruikbaar.

Bij eigenkrachtconferenties gaan jongeren samen met hun ouders en andere mensen die voor hen belangrijk zijn, een plan maken.

Science of safety – Australisch systeem. Met familie bij elkaar zitten en een plan maken om ervoor te zorgen dat het kind niet uit huis geplaatst wordt.

Niet iedereen heeft geen sociaal netwerk. Als je doorvraagt, zie je dat er toch mensen zijn die voor die man of vrouw kunnen betekenen. Vaak weten ze dat ook niet. De sterke helpt de zwakke.

Een gezin heeft meerdere netwerken. Ieder kind heeft zijn eigen netwerk. Moeder heeft een netwerk. Vader heeft een netwerk. Je moet je hiervan bewustzijn. Niet elk netwerk is evengoed inzetbaar. Netwerken van ouders zijn vaak heel statisch. Netwerken van jeugdigen zijn veel flexibeler. Daar kun je makkelijker verandering in brengen. Netwerken van jongeren zijn vaak heel bruikbare netwerken. Informatie verspreid zich snel.

Netwerken zoals we die vroeger kenden, bestaat niet meer zo. Mensen wonen verder ven elkaar af. Mensen hebben tegenwoordig ook digitale netwerken. Dit moet je ook in kaart kunnen brengen.

Wij leggen niet zo makkelijk onze problemen bij anderen neer. Durven vragen om hulp is niet zo makkelijk en het krijgen van hulp is ook niet altijd even makkelijk. Als jij hulp krijgt, moet je daar misschien iets voor terug doen.


Netwerken komen geografisch steeds verder uit elkaar te liggen. Een klein netwerk kan een heel goed netwerk zijn. 1 of 2 personen kunnen voldoende zijn om problemen op te lossen. Het gaat niet om de kwantiteit, maar om de kwaliteit.

Het is belangrijk te bedenken hoe je het netwerk aanspreekt. Hoe controleer je of het goed gedaan wordt?

De beroepscode verwacht dat je de organisatie op aanspreekt als het niet goed gaat.

Eigen kracht moet versterkt worden met behulp van het sociale netwerk. Er zijn meerdere modellen over de eigen kracht. Volgens een Amerikaans model zijn er veel meer factoren die belangrijk zijn bij de eigen kracht. Heel veel pedagogen spreken elkaar tegen. Ouders willen het beste advies hebben. Visies spreken elkaar tegen.


Veerkracht krijgt steeds meer en meer aandacht. Dit heb je niet van nature, dat ontwikkel je. Dit ontwikkel je door problemen en tegenslagen mee te maken. Als ouders je weghouden van problemen die er zijn, ontwikkel je geen veerkracht. Onderzoek van Hill. Hij heeft onderzocht wat het betekende voor een gezin als de man wegging om te gaan vechten in de tweede wereldoorlog. Hij concludeerde dat het heel belangrijk is om goed met elkaar te communiceren. Je moet leren samen te beslissen, dan ontwikkel je veerkracht. Als de vader thuis de broek aan had, dan ontwikkel je geen goede communicatie, geen veerkracht. Het ontwikkelen van veerkracht moet je vroeg mee beginnen.

In de jeugdwet wordt verwezen naar het kinderrechtenverdrag. Dit is de basis geweest voor de jeugdwet. Elke ouder heeft het recht om voor zijn eigen kind te zorgen. Staat treedt op als parens patriae. Je kunt niet te snel besluiten tot een gedwongen opname of uithuisplaatsing. De overheid wil dat mensen het vooral zelf doen en niet terugvallen op een professional.

Jeugdhulpplicht. Vroeger had men recht op jeugdzorg. Dit is afgeschaft. Dit is de jeugdhulpplicht. Dit is alleen nodig als kinderen niet veilig opgroeien, als kinderen niet zelfstandig zijn of worden en als kinderen niet kunnen participeren in de samenleving. Gemeentes mag dit uitbesteden, dit hoeven ze niet zelf doen. Gemeente is wel verantwoordelijk voor de inrichting en uitvoering. College van BMW en de gemeenteraad, twee organen.


Kwaliteitscriteria in de wet:
- Inhoud: Zorgvuldig, doelmatig, doeltreffend, client gericht, in samenspraak met ouders en kinderen
- Professionals: Kwalitatief goede professionals. Beroepscode/Tuchtrecht (je kunt door een client tot de tuchtrechter geroepen worden) Verklaring van goed gedrag.
- Organisaties: Norm van verantwoorde werktoedeling


Er wordt een brede blik verwacht. Je gaat niet alleen kijken naar ouder-kindrelatie. Er wordt verwacht dat jij er achter kan komen wat alle problemen zijn, of je nou generalist of specialist bent. Problemen gaan vaak gepaard met andere domeinen. Gezondheidszorg kan verwijzen naar jeugdhulpvoorzieningen. Dit kan een probleem zijn omdat de gemeente daar geen zicht op heeft. Hierdoor verwijzen huisartsen nu naar de wijkteams in plaats van direct naar jeugdhulpverlening.

Heel veel onderwijzers zien dat het niet goed gaat met een kind. Hier zou meer geregeld kunnen worden dan nu in de jeugdwet geregeld is.


Je moet omgevingsbewust zijn. Het kan niet zijn dat je niet je vakliteratuur bijhoudt. Je moet weten wat er in de wereld speelt en welke trends er zijn. Het is belangrijk om te weten dat we tegenwoordig anders denken dan ten opzichte van vroeger.


Participeren van ouders wil zeggen dat je ouders veel meer verantwoordelijkheid geeft om problemen die zij ervaren zelf op te lossen. Familiegroepsplan is vormvrij. Ouders moet dit aangeboden worden.

Je moet je collega’s en organisatie kunnen aanspreken, bijvoorbeeld op de beroepscode. Je moet je als sociaal ondernemer gedragen. Je moet dezelfde taal spreken als ouders. De voorziening moet laagdrempelig zijn. Je moet zoeken welke vormen van participatie belangrijk zijn. Principe van wederkerigheid is belangrijk. Betrek de hele gemeenschap. Het kost tijd. Het gaat niet van de een op de andere dag.

Er zijn nog geen reacties.


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen