De stromingen geven aan wat je wel en niet zou moeten doen, wat het goede is. Je moet straks bij de BOK-toets de normen en de waarden uit de casus kunnen halen.

Als je wilt dat mensen vrij zijn (waarde vrijheid), dan hoort een bepaalde norm daarbij.
Als je wilt dat iedereen beschermd wordt, dan hoort de norm daarbij ieder kind moet beschermd worden. Normen zijn altijd geformuleerd als: Je moet altijd dit of je mag nooit dat.

11 ethische posities:
- Egoïsme – redeneren vanuit het eigen belang. `Een slimme egoïst kan heel altruïstisch overkomen.’
- Altruïsme – stelt de ander centraal, houdt rekening met anderen
- (Cultuur)relativisme – er is geen goed of fout, het hangt van je positie af bijv van je cultuur en referentiekader
- Universalisme – kijkt naar wat universeel geldig zou zijn op alle kinderen van alle leeftijden. Zoekt naar een regel die op alle situaties altijd van toepassing is
- Deugdethiek – kijkt naar alle aspecten en bepaalt dan wat het juiste is om te doen. Niet te veel en niet te weinig. Wat deugdelijk is, het perfecte. Dat is het goede om te doen. De deugd is de zoektocht naar wat in deze situatie praktische wijsheid zou zijn.
- Kantiaanse plichtethiek – testen aan de wil van anderen. De wil moet je toetsen. De reden moet moreel zijn. Wetten zijn altijd de wil van de grootste groep. Categorisch imperatief.
- Utilisme – is een rekenaar, gaat uitrekenen hoe veel mensen van een bepaalde handeling het gelukkigst worden
- Legalisme – kijkt naar de wet
- Gelovige – houdt zich aan het geloof
- Pragmatisme – houdt het doel voor ogen
- Nihilisme – Nietsche. Er zijn geen algemene richten, instincten geven de doorslag bijvoorbeeld het instinct om te overleven.
- Existentialisme – verantwoorden vanuit je eigen verantwoordelijkheid


De geschiedenis zou je volgens Faulcoup kunnen zien als de geschiedenis van aanpassing. In het begin was maatschappelijk werk, bijna altijd vrouwen en ze kwamen in het huis kijken of je de was wel goed hebt gedaan, et cetera. Zij leren hoe ze moeten wonen. De mannen werd geleerd een goed arbeidsritme op te bouwen, de vrouwen om het huishouden goed te doen en de kinderen met behulp van straffen en belonen om zich netjes te gedragen.
Feaucoup onderzocht waarom bepaalde normen en waarden in een bepaalde tijd overheersen waren. Hij bekeek ook hoe ze met de ‘gekken’ om zijn gegaan.

Een structuralist welke structuren liggen ten grondslag aan de fenomenen die we zien, de instituties. Volgens Feaucoup is wie je bent afhankelijk van de cultuur waarin je opgroeit. Je bent een product van de wereld. Je bent gevormd tot een product. Volgens hem bestaat er geen zelfbepaling. Je krijgt dingen geleerd door middel van belonen en straffen. Wij gedragen ons zoals we denken dat het gewenst is.
De kern van zijn betoog is: wie ik ben, bepaal ik niet zelf. De mens is een recente uitvinding. Onze identiteit is niets anders dan de rol of de functie die ik vervul in de samenleving. Bij elke rol hoort bepaald gedrag. Als jij je daar niet aan houdt, rolverwarring, wordt men al gauw buitengesloten. Macht is volgens Feaucoup niet iets wat men heeft maar zit hem in de structuur. Regels zijn disciplineringstechnieken.
Feaucoup gaat onderzoeken waarom we bepaald Edingen niet doen. Je kunt hem vergelijken met Freud. Freud kijkt naar het onderbewuste.
Binnen alle instituties kennen we verschillende vertogen. Zo moeten wetenschappers met bewijzen komen.
Hulpverlening is een bepaalde disciplinering
De DSM werkt stigmatisering. Je krijgt een stempel opgeplakt en je krijgt daar een behandelmethode voor. Je bent bijna abnormaal als je niet in de DSM staat.
Disciplineringstechnieken (4)

Er zijn nog geen reacties.


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen