Foto bij The city in which dead creeps

Woord: De stad waarin

The city in which dead creeps

Zieke mensen stonden bij de hekken en klopten er tegen als waanzinnigen. In hun midden stonden de zombies, hongerigen genoemd door de inwoners van het kleine Deur*. Het waren verse lijken en ze zagen er verrassend fris uit, misschien zelfs frisser dan de zieken. Ze keken met een absolute verwarring naar degene die tegen de hekken duwden en besloten toen om mee te helpen, zodat je amper een verschil zag tussen degene die dood waren en zij die leefden, maar gewoon een smerige griep te pakken hadden.
      ‘Blijf in jullie huizen!’ schreeuwde een militair, die op een uitkijkpost stond en met zijn geweer begon te zwaaien. Hij loste een waarschuwingsschot. De doden deinsden achteruit door het plotse geluid, bedekten hun oren en maakten ontevreden geluidjes. Een paar van hen gingen ervandoor, de rest zag dat de levenden niet schrokken en hun gevecht tegen de hekken verder zetten; de doden die bleven probeerden dat gedrag te imiteren.
      ‘Ik wet dat ze iemand dood gaan schieten,’ fluisterde Aiko in Zanes oor; gelijk zou hij krijgen. Er was nooit een moment waarop Aiko een verkeerde voorspelling maakte.
      Er werd een schot gelost in de menigte, omdat de militairen wanhopig werden nu de hekken begonnen te wankelen. Een jonge vrouw werd geraakt in haar hoofd. Ze was op slag dood, als ook haar kind dat nog in haar baarmoeder groeide. Een hongerige stapte voorzichtig op de dode vrouw af, porde in haar arm en ging vervolgens boven haar gezicht hangen. Daarna begon hij haar doodleuk op te eten. Paniek brak uit, de menigte spleet uiteen. Levenden en doden werden vertrapt onder de voeten van zij die vluchten.
      Zeventien mensen stierven. Het was moeilijk te zeggen of ze al dood waren geweest voordat de chaos uitbrak.
      ‘De mens jaagt zichzelf angst aan, Zane,’ zei Aiko. ‘Wij doden doen geen vlieg kwaad, zeg ik je. We zijn aaseters, met een dieet dat af en toe wat insecten verlangt. Maar mensen zijn zo bang door zombiefilms dat ze alleen zien dat we mensen eten; dat die mensen al dood waren, lijkt niemand te merken.’
      ‘Ik weet het,’ verzuchtte Zane.
      ‘We gaan hier sterven, hè?’ Het was een simpele vaststelling en een heel logische. Toen het kleine dorpje Deur in quarantaine werd gezet, was de paniek meteen uitgebroken. Toen de doden begonnen te wandelen over de straten… Wel, toen liep alles in het honderd. De militairen leverden geen voedselpakketten meer nadat een van hun mannen zogezegd levend was opgegeten door hongerigen. De waarheid was dat hij zichzelf een kogel door het hoofd had gejaagd nadat een paar nieuwsgierige zombies hem omsingeld hadden en hem begonnen te porren. Een logische daad, mochten de zombies effectief de intentie hebben gehad om hem te verorberen.
      ‘We blijven hopen op hulp,’ zei Zane. ‘Ooit kopt er iemand.’
      ‘Wanneer is ooit?’ Aiko sloop achter Zane en sloeg zijn armen rond zijn middel. ‘Je hongert uit, Zane.’
      ‘Sinds wanneer ben jij zo bezorgd?’ vroeg Zane met een plagende lach. ‘Daarom ben je toch hier, niet? Zodat je me kunt opeten als ik eenmaal dood neerval.’
      Aiko hield er niet van als Zane de waarheid opbracht, maar het was effectief zijn intentie om zijn maag te vullen met Zane als hij er de kans toe kreeg. ‘Maar als je helemaal uithongert is er amper vlees om te eten, weet je.’
      ‘Wil je dat ik eten ga zoeken?’ stelde Aiko vervolgens voor.
      ‘Er is geen eten.’ Dat was een leugen. Er was wel eten, maar dat werd beschermd door mensen. En als mensen hongerig waren… dan vonden ze het niet zo erg om een paar moorden te plegen om hun voedsel te beschermen en hun eigen leven te rekken.
      Aiko wilde iets zeggen, maar Zane was afgeleid door een vliegtuig dat in de verte kwam aangevlogen. Met zijn verrekijker probeerde hij het vliegtuig te bekijken, om te zien of het misschien voorraden kwam brengen. Het was een militair vliegtuig, dus… er was hoop. Er was zeker en vast hoop, zeker nu Zane zag dat het deze kant kwam uitgevlogen.
      ‘Aiko, dat vliegtui…’
      ‘Ik denk dat we beter naar de kelder gaan.’
      ‘Waarom? Als ze ons zien, dan kunnen ze hier landen en dan…’ Zane besefte opnieuw dat Aiko dood was. Het viel hem zwaar dat, als er ooit iemand zou komen om hen te redden, hij de enige zou zijn die gered zou worden. Aiko zou helemaal alleen achterblijven, wie weet met een kogel door het hoofd. ‘Dan kunnen ze me hieruit halen, Aiko. Ik ben niet besmet.’
      ‘Dat vliegtuig komt geen voedselpakketten brengen.’ Aiko keek naar boven. Ze wind waaide door zijn haar en nu Zane hem vanaf de zijkant bekeek, leek hij verdacht veel op iemand die hij ooit had gekend in een ver verleden; iemand die nu waarschijnlijk dood was, samen met negentig procent van de inwoners van Deur.
      Aiko zag eruit als iemand die leefde.
      ‘Maar zelfs al komt het geen voedsel brengen, zelfs al komt het niet om iemand te redden, dan nog… Als ze ons zien, dan…’
      ‘Zane, dat vliegtuig komt een bom droppen, dus ga van dit dak af en ga naar de kelder.’ Aiko was altijd slimmer geweest dan hij, zelfs als een wandelend lijk. Hij had het zonder twijfel bij het rechte eind, zoals hij het altijd bij het rechte eind had.
      ‘Denk je dat de kelder ons zal beschermen van een bom?’
      Aiko kon de vraag niet beantwoorden. Natuurlijk niet. Hij wist dat het geen nut had, maar hij wilde Zane niet zo makkelijk laten gaan. Hij mocht dan wel een slimme zombie zijn, hij geloofde nog steeds in het onmogelijke. Voor hem was de dood iets dat je altijd op de een of andere manier kon vermijden, zelfs in de dood.
      ‘Dan blijf hier.’ Zane sloeg op het mos naast hem als een gebaar dat Aiko naast hem moest komen zitten. ‘En geniet voor de laatste keer van het prachtige uitzicht.’
      ‘Welk prachtig uitzicht?’ vroeg Aiko
      ‘Dat van chaos,’ antwoordde Zane.


*Note: Deur is een fictief stadje dat ik altijd gebruik in mijn verhalen als ik een effectieve plaatsaanduiding nodig heb.

Er zijn nog geen reacties.


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen