Spijt hebben komt later pas, zeggen ze, maar ik merkte meteen al hoe stom ik mij voelde toen ik zag dat mijn tas niet meer naast mij op de stoel lag. Ik had de landschappen voorbij zien vliegen, ernaar gestaard tot ik wagenziek was maar geen enkele keer mijn ogen gesloten. Ik had het moeten merken, en de buschauffeur had zijn camera’s aan moeten zetten zodat ik wat aan de bewakingsbeelden had en de politieagenten hadden naar mij moeten luisteren toen ik vertelde wat er gebeurd was. En hoe goed ik het probeerde uit te leggen in het Engels, met handen en voeten en enkele Italiaanse woordjes die ik wel begreep, werd er niet geluisterd. Werd er voor gekozen niet te luisteren. Want wie was ik? Een van de vele toeristen wie zich bestolen liet worden.
      Paige was de eerste die mij onderdak bood, wat voor flink wat ophef zorgde bij haar tante. Haar tante was de eigenaar van de kroeg waar zij werkte, de bed and breakfast die er boven zat was dan weer van een andere oom en zo zat heel de Granveliero-familie in elkaar. Ze werkten voor elkaar in iedere hoek van de branche; een kok, een elektricien, een barmeisje en een hostess en dan vergat ik er nog flink wat. Hoe de hostess, Paige’s tante, heette, weet ik eigenlijk niet meer. Ik had haar maar kort gesproken, op dat moment kon ik zelfs amper uit de voeten met gebarentaal – die vrouw sprak helemaal geen Engels. Zoals iedere Italiaan deed, schreeuwde zij naar haar nichtje op een tempo zo snel als een notulist woorden kon bijhouden. Rikketikketikke, als het Engels wat geweest had ik haar zelfs niet verstaan! Maar daar stond ik dan, in m’n negentienjarige uppie zonder geld of enig bewijs van mijn busreis. Ik had nog zeven ronde euro’s in mijn zak zitten, mijn telefoon stevig in mijn hand en mijn paspoort in een zakje plakkend aan mijn lichaam – ik voelde me steeds naakter in mijn playsuit. ‘k Had wat beters ‘n motten trekken… Paige, met haar rode haren, dumpte me als het ware op een krukje en schoof me een bord met een gele smurrie voor – er dreven groene dingen in. Wat bleek, kliekjessoep. ‘Avanzi, avanzi,’ werd er uit de keuken geschreeuwd en volgens mij zag Paige de vraagtekens boven mijn hoofd dansen dus vertaalde ze het voor me. Aardappels, lente-ui, ik proefde zelfs kaas. Dat was het eerste woord dat ik leerde in het Italiaans, het tweede was freddo. Het was wel typisch voor Trapani, en in Palermo trouwens ook, dat het aan het einde van de dag snel afkoelde. En wat kreeg ik het koud in mijn rompertje, het was maar goed dat ik gympen aan mijn voeten had.
      Het was al enorm laat, en in Nederland had ik al lang in bed gelegen – als ik in Palermo was geweest waarschijnlijk ook, maar daar was ik niet. Ik met mijn stomme kop was naar Trapani gereisd voor een ‘gezellige’ dagtrip, maar dat veranderde heel snel. Het was iets na twaalven toen Paige aanschoof. Ze had net een andere bezoeker voorgeschoteld en kwam toen bij me zitten. Het verbaasde me hoe anders ze was toen ze tegenover me zat, ingezakt en best wel wat littekens op haar rechterbovenarm. ’t Is gek dat ‘k dat nog weet… Maar dat meisje sloot een deal met me. Avondjes achter de bar en vroege ochtenden om op te ruimen voor onderdak en voor alle dagen dat ik zou blijven wat te eten. 'Earn it back, tis okay, work hard, play hard, right, Wieke?' waren haar brakke woorden Engels. En weet je wat ik deed? Ik schudde haar de hand, ik had immers wel een vliegtuig om te halen en een reisje om af te maken zoals een negentienjarige dat zou doen!
      Met WiFi schoot ik weinig op, geen enkele tiener die in de kroeg kwam vroeg naar een internetcode of zat überhaupt op zijn of haar telefoon. Dat betekende maar weer wat voor een luxe internet in Nederland was. Ik had twee opties – mijn geld uitgeven aan een internetcafé diep het centrum in, waar ik dus niet was, of een kaart sturen en hoewel het ouderwetse mij leuker klonk, het zou veel te laat aankomen voor mijn dagelijkse check bij mijn moeder. ‘Om even te laten weten dat je nog leeft’, ja, daar hadden zij en mijn oma om gevraagd. Het was ook niet niks om als negentienjarige een reis te maken naar een onbekend land, en alleen!
      Weet je nog die bezoeker waar ik het over had? Een brommer, dat was hij, maar Humberto was alles behalve de Humberto die wij kenden in die tijd. Op een avond schoof ik bij hem aan, hij zat zo alleen, en ik moest ook eten en hij schold me zo van die tafel weg! Later hoorde ik constant het woordje ‘assassino’, en als je het Engelse woordje kent zal je begrijpen hoe erg ik schrok. Toen ik het de volgende dag aan hem vroeg of hij het vervelend vond en ik de kwajongens de kroeg uit moest sturen – dat kon ik nu met mijn nieuwe baantje – begon hij te lachen en schudde hij zijn hoofd. Assassino was het derde woordje dat ik leerde kennen en het was geen fijn begrip. ‘They think I a murderer,’ was zijn grove, maar toch vriendelijke antwoord. Humberto was een moordenaar, een moordenaar!
      De politie was corrupt, dat was wel te merken toen ik aangifte wilde doen voor diefstal. Ik herinnerde me gelijk wat mijn tante had geroepen toen mijn moeder de familie vertelde dat ik alleen op vakantie zou gaan. ‘Het is een maffialand! Ben je gek?! Daar moet je niet heen gaan, daar stikt het van de maffia!’ maar ik geloofde haar niet, daar was ik te grote optimist voor – een goeddenker, en denken deed ik zeker maar op dat moment niet. Ik vroeg me af, had ik me moeten voorbereiden op diefstal?
      'Why you here ‘nd not home?' vroeg Humberto op mijn vierde werkavond. Toen ik het hem uitlegde, schudde hij gedemotiveerd zijn hoofd. ‘tis always same story. Tourist come ‘nd go and sometimes they’re a victim too, just like me.’
      En ik schaam me nog steeds zo erg, maar ik vroeg hem het ergste wat een toerist kon vragen. ‘Did you really murder the girl in the stories they whisper of?’ Humberto zag er droevig uit maar schudde zijn hoofd. Of het verbazing was, of opluchting, wist ik toen niet maar ik begon te lachen. Het was de spanning die er uit kwam, hij was geen moordenaar – ik had niet al drie dagen met een moordenaar gegeten. Maar die avond keerde het tij.
      Er kwamen nieuwe bezoekers, mensen die ik nog niet eerder had gezien. Ze lachte en lachte en schreeuwde het tweede woordje wat ik geleerd had, ze spuugden zelfs naar hem. Ik voelde me zo schuldig maar het was genoeg. Ik sloeg mijn vuist zo hard op de tafel dat er iets kraakte, ik weet nog steeds niet wat het was, maar de kwajongens keken uitdagend naar me om. Ik gruwelde van ze.
      'Stop this nonsense, I have the authorities to kick you out of this bar so if you want another beer, I suggest you keep quiet.’ En stil waren ze. Ik grijnsde van oor tot oor en mijn hart leek uit zijn kast te springen maar Humberto vielen ze niet meer lastig. Ik had ze stil gekregen met mijn bedreiging, bier of geen bier en dan buiten op de straat. Absoluut niet, niemand kon een andere gast onwelkom maken in mijn kroeg!
      Uur na uur zat ik naast Humberto en uiteindelijk vertelde hij mij zijn hele verhaal. Ik schrok er van, het was een donker verhaal en het was ongelofelijk dat niemand hem geloofde – hoe corrupt de handhaving was in Trapani, in heel Sicilië bleek wel!
      De volgende ochtend was Humberto ook in de kroeg te vinden. Granveliero was zijn favoriete eettentje geworden, en hij bleef herhalen dat – dat door mij kwam. Ik voelde me enorm gevleid als negentienjarige, maar dat zo’n oude man dat zei was dan weer wat minder maar ik werd er wel blij van. Hij kwam ontbijten, had trek in een vruchtensalade – dat kwam ook door mij, zei ‘ie. Hij had mij het vanachter de bar zien maken en stuk voor stuk begon hij mij uit te leggen wat de Italiaanse vertaling was van iedere fruitsoort. Fragola was het vierde woordje wat ik er leerde, mijn favoriete fruit. Ik weet nog goed dat ik ooit een aardbeienplant kreeg voor mijn verjaardag.
      Wat er toen gebeurde zal ik nooit meer vergeten. Humberto vroeg mij naar mijn huis, en toen naar de datum en wat ik toen voelde zou ik liever nooit meer voelen. Ik had al lang mijn vlucht gemist. Ik had alles geregeld, het hotel in Palermo wist van mijn ongelukje af en wilde mij best langer de kamer verhuren – al mijn spullen stonden er nog, maar ik vergat mijn vlucht te annuleren.
      ‘tis my mooney, I’m free and you believe in me, you deserve my mooney to go home – you are lovely lady,’ Humberto glimlachte, trok een bruinpapieren zak uit zijn jas en zei, ‘go home and tell your story’. Raad eens hoeveel geld er uit zijn binnenzak kwam? Een vijfhonderd euro! Geloof je dat, Sofie?
      En op die dag leerde ik mijn vijfde woordje Italiaans. Cortese, Humberto was o zo gul.
      Spijt voor mijn dagreis had ik niet zo zeer, achteraf niet. Maar waar ik de rest van mijn leven spijt van zal hebben is dat ik zijn adres niet gevraagd heb, o, Sofie, wat hoopte ik nu te weten hoe het met Humberto ging.”
      Er werd gegiecheld, Emilie legde haar potloden neer. Sofie genoot net zo. Luid kirrend streek ik door haar rossige haren. Ik staarde naar buiten, naar de bloemen in de voortuin en het waterige, Nederlandse zonnetje. Geen enkel jaar dat volgde had ik weer sproeten zoals ik ze in Sicilië heb gehad.
      “O, Sofie, heb ik je al eens verteld over mijn reis naar Trapani?” liefkozend krabde ik mijn huisdier achter haar oortjes.
      “Oma,”
      “Ja, lieverd?”
      “Uw reisje naar Trapani klonk heel mooi, ik wil u nog zoveel vragen, denkt u dat mama mij ook zal laten gaan als ik oud genoeg ben?”
      “Als je oud genoeg bent, lieve Sofie,”
      “Ik ben Emilie, oma,”
      “Dat weet ik toch, schat,”


      Friedrich Nietzsche zei ooit: “Het voordeel van een slecht geheugen is dat men van dezelfde goede dingen meer dan eens kan genieten.”

Er zijn nog geen reacties.


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen