Naar de toekomst - Opdracht 4 - Zombies en volkorenbrood
Als “oh shit” de meest uigesproken woorden in je supergeheime lab zijn, weet je dat je een probleem hebt. (Eigenlijk weet je dat al wanneer je supergeheime lab je eigen slaapkamer is, maar dat is een ander punt.) Wat John echter niet wist, was hoe plotseling dat probleem naar de voorgrond zou komen op een dag. Het begon allemaal toen zijn moeder met een tablet vol ontbijtvoedsel zijn kamerdeur opende, net terwijl John langs die kamerdeur liep met een lichtjes dampend testbuisje in een knijptang.
Het was stom, eigenlijk. Hij had beter moeten weten, want er waren maar heel weinig mensen die ooit in de lokale krant hadden gestaan omdat ze op de zoom van hun eigen broek waren gaan staan, struikelden, en met alleen een onderbroek aan midden in een gymzaal vol dominostenen waren gevallen. Dat was een geheel eigen voorteken, en niet van het soort dat veel goeds voorspelde.
De luide muziek aan de andere kant van de deur stopte niet en werd ook niet zachter, hoe vaak John ook klopte. Hij hield een paar seconden lang een staarwedstrijdje met het doodshoofd op het KEEP OUT!!! bordje dat op de nette, witte deur gespijkerd was.
Hij verloor.
“Maya!” riep hij in een laatste, wanhopige poging. Eindelijk hoorde hij wat gestommel binnen. De deur vloog open en hij viel bijna plat op zijn rug door het volume waarmee Megadeth hem opeens tegemoet sloeg.
“Wat!” riep Maya. Het was geen vraag. Deels omdat oprechte vragen niet pasten bij haar wenkbrauwpiercing en T-shirt waarop Winnie de Poeh vampiertanden had, en deels omdat het gewoon niet mogelijk was om woorden nog de juiste intonatie mee te geven voor vragen als je tegelijk boven Countdown to Extinction op maximaal volume uit moest schreeuwen.
John besloot maar gewoon ter zake te komen. Hij had niet voldoende tijd voor een schreeuwerig gesprek over koetjes en kalfjes. “Mama is een zombie! Ik wilde je even waarschuwen!”
Hij draaide zich om en kon precies tot halverwege de trap vluchten voordat het hele huis plotseling stilviel. Het enige gebonk dat nu nog hoorbaar was, was dat van zijn eigen hart.
“Wat?” herhaalde Maya, dit keer wel met de juiste intonatie om er een echte vraag van te maken, zo geschokt was ze.
“Ik kan dit niet geloven,” zei Maya, terwijl ze nog wat harder trapte. Ze klonk net iets te enthousiast naar Johns smaak, en fietste ook net iets te hard, want John had moeite haar bij te houden. “Het is alsof we in een videospel zitten. Zo eentje waar je moet uitkijken dat je brein niet wordt opgegeten.”
“Ze eet geen breinen. Zeg niet zo’n onzin.” John slikte, op een moment dat hij daar tijd voor had tussen zijn gehijg door. “Hoop ik,” voegde hij zachtjes toe.
“Misschien moeten we haar helemaal niet zoeken. Een dorp zoals dit kan wel wat opwinding gebruiken.”
“Ze zou gevaarlijk kunnen zijn, Maya. Dit is geen grapje.”
Maya maakte een schijnbeweging waardoor hij heel even dacht dat ze hem van de weg probeerde te rijden. “Je hebt een tegengif, dus dat komt wel weer goed. En het zorgt mooi wel dat jij voor het eerst deze maand buitenshuis bent gekomen, nerd. Dat is positief.”
Dat viel nog te bezien, naar Johns mening.
“Omg.” Maya sloeg haar handen over haar mond. “Holy shit, ik klink als een Justin Bieber fan. Dit is allemaal jouw schuld.”
John checkte nog een keer of zijn fiets echt goed op slot stond. Als hij zijn moeder weer wist te ont-zombieën en ze erachter kwam dat hij zijn fiets had laten stelen, zou hij de volgende zijn die doodging. Hun familie had daar al te veel van gezien dit jaar. “Hoe is dat mijn schuld?”
“Jij bent die weirdo die van mam een zombie heeft gemaakt, en zombiemam is de reden dat ik zo klink.”
John volgde de lijn van Maya’s zwartgelakte wijsvinger. Hij zag nog net hoe de deur van de bakkerij achter hun moeder dichtviel.
“Heeft zombiemam honger?”
“Oh nee, oh nee, oh nee,” mompelde John, vooral tegen zichzelf. Hij greep Maya’s hand en trok haar mee.
“Oh nee, oh nee, oh nee,” zei Maya. Zij klonk stukken overtuigder en krachtiger, wat goed paste bij hoe overtuigd en krachtig ze haar hand los probeerde te wurmen uit die van John. “Laat me los. Wat als iemand van school me ziet?”
Ze waren in de bakkerij aangekomen, dus John liet haar inderdaad gaan. Hun moeder was de enige andere klant. Ze strompelde net op de balie af, dus John trok een sprintje met zijn laatste energiereserves.
“Hallo,” hijgde hij tegen de verkoopster. Zijn nerdy uithoudingsvermogen was al deze lichaamsbeweging niet gewend.
“Goedemiddag,” antwoordde ze met een opgeplakte glimlach. “Hoe kan ik u helpen?”
“Een, eh, volkorenbrood, graag.”
De vrouw had zich net omgedraaid om het gevraagde brood van de plank achter zich te pakken toen John handen op zijn nek voelde. Hij kneep zijn ogen dicht.
“Mam, foei!”
Toen John zijn ogen weer opende, was hun moeder alweer nietsziend onderweg naar de deur, en hing er een erg bezorgde Maya erg dicht voor hem. “Ik denk dat ze misschien toch graag hersens eet,” gaf hij toe. “Shit.”
Maya’s handen tastten zijn nek af en vervolgens zijn gezicht, alsof ze hem honderd kleine, bezorgde klapjes gaf. Ze sprak alsof ze een heel Nederlands essay in een zes seconden durende Vine wilde proppen. “Is alles oké? Jij wordt nu niet ook een zombie, toch? Papa en mama zijn al weg, dus jij mag nu niet ook nog gaan, oké?”
“Het gaat prima met me.”
Maya leek op hetzelfde moment tot precies die conclusie te zijn gekomen, want ze zette een grote stap van hem weg en sloeg haar armen over elkaar, extra diepe frons op haar gezicht. “Pff,” zei ze, “gelukkig maar. Als we iemand anders zouden moeten zoeken om in jouw kamer te wonen en we geen dweeb kunnen vinden die net als jij niet over mijn muziek durft te klagen, zou ik je dat nooit vergeven.”
“Meneer?”
John maakte bijna een sprongetje van schrik, want hij was alweer vergeten dat ze zich in een bakkerij bevonden. Hij klopte op zijn zakken om zijn portemonnee te vinden terwijl Maya extra nonchalant en cool tegen een muur leunde, alsof ze niet net per ongeluk emoties had getoond. Ondanks alles kon John niet anders dan breed naar de vrouw achter de kassa te grijnzen.
De begraafplaats was stil, maar ook warm en zonnig. John betrapte Maya er desondanks op dat ze rilde, dus hij greep haar hand. Ze bleef doorlopen alsof ze niets had gemerkt. Twee velden verderop gaf ze een kneepje in zijn hand.
“Dit bevalt me niet,” zei ze, onkarakteristiek zachtjes.
“Mij ook niet,” gaf hij toe, want ze wisten allebei waar iedere stap ze dichter bij in de buurt bracht. John was er zelf maar één keer geweest, afgelopen winter, vlak na het auto-ongeluk, toen iedereen dikke, zwarte jassen, bloemen en verdrietige uitdrukkingen droeg.
Maya was degene die aan de willekeurige mensen op straat had gevraagd of ze iemand hadden gezien die op hun moeder leek. Zij was degene die uit eerste hand had vernomen dat ze definitief deze kant op was gelopen, maar toch zag ze eruit alsof ze op dit moment haar eigen gehoor in twijfel wilde trekken. “Had ze niet een leukere bestemming kunnen kiezen? Iets wat haar zou bevallen, zoals het buurthuis of de naaiwinkel?”
Ze liepen langs de laatste haag en daar was ze, precies op de plek waar John voor had gevreesd. Hij liet Maya’s hand los, trok de spuit met het tegengif voor het experimentele middel dat hij over zijn moeder heen had gegooid uit zijn zak, en beende vastberaden op het graf van zijn vader af.
Toen bleef hij staan. Hij had nog steeds het volkorenbrood in zijn andere hand.
Maya haalde hem in en nam het van hem over. “Succes,” zei ze grimmig.
John knikte. Hij zette de laatste stappen en greep zijn moeder bij haar schouder. De spuit maakte een sissend geluidje toen hij hem leegde met de punt tegen zijn moeders nek. Het ging verrassend gemakkelijk, want zijn moeder zat voorovergebogen en was met haar handen bezig het graf van zijn vader open te graven. Hij keek opzettelijk niet te veel in die richting. Negeren leek veruit de beste optie.
“Wat gaat er nu gebeuren?” wilde Maya weten. Ze kwam voorzichtig dichterbij en bestudeerde hun moeder, die was gestopt met waar ze mee bezig was en nu verdwaasd knipperend op de grond zat. Ze had alweer wat kleur op haar gezicht. “Komt het goed?”
John wiebelde nerveus met de lege spuit. “Ik hoop het.”
Hun moeder keek op bij het geluid van zijn stem. “Oh. Oh, jongens toch, wat doe ik hier in de modder?” John hielp zijn moeder overeind en hielp haar haar rok af te kloppen. “Wat is er gebeurd?”
“Niets ergs, mam,” zei Maya. “Maak je geen zorgen.”
“Hé,” zei hun moeder, toen ze zag wat Maya vasthield, “volkoren. Dat is mijn favoriet.”
“Ik weet het,” zei John.
“Heb je honger?” vroeg Maya hoopvol. “Naar brood, bedoel ik?”
Hun moeder fronste. “Eigenlijk heb ik trek in een steak, denk ik. Rare. Wat gek.”
John en Maya wisselden een blik uit. “Goed genoeg,” vond John, op hetzelfde moment dat Maya haar schouders ophaalde.
John wilde net zichzelf toestaan om te geloven dat het misschien toch allemaal goed was geëindigd, toen hun moeder naar adem hapte. “Wat is dat? Waar is jullie vader?”
“Shit,” herhaalde John voor de zoveelste keer die dag. Blijkbaar had hun moeder toch nog iemand weten te bijten voordat ze haar hadden gevonden.
Maya, die al eerder leek te hebben gemerkt dat het gat bij de grafsteen dieper was dan wat verschoven aarde, had een beter antwoord paraat liggen. “Papa is een zombie. We wilden je even waarschuwen.”
Er zijn nog geen reacties.