Hier ben ik dan al weer met een volgend hoofdstuk, het gaat vrij vlot, het schrijven.
Meestal duurt het weken voor ik iets goeds op papier krijg.
ik hoop dat jullie het goed vinden.

vrijdag 9 januari: heden

Hoe kon ik mijn achtervolgers afschudden, ik had geen idee. De paniek overstemde alles en ik kon niet helder meer nadenken. Het enige waartoe mijn brain in staat was, was bedenken hoe ik kon vluchten en het maakt niet uit waar heen, zolang ik maar veilig zou zijn.
In de verte kwam een splitsing in zicht, ik keek vlug nog eens achterom en zag dat de afstand tussen mijn achtervolgers en ik veel kleiner was dan ik had verwacht. Ik probeerde hier niet aan te denken en sloeg toen rechts af. Het geluid die de achtervolgers maakten, werd terug stiller, maar ik wist dat dit niet voor lang zou duren. Ik scande de omgeving af, op zoek naar een plaats waar ik me kon verschuilen. Ik bevond me in een smalle straat, aan de achterkant van de hoge flatgebouwen. Overal stonden grote groene afvalbakken. Sommigen waren gevuld met papier en karton en andere dan weer met tuin- en keukenafval.
En dat bracht me op een idee. Ik kwam slippend tot stilstand en keek vlug achterom, ze kwamen de hoek nog niet om, maar ik kon hun zaklampen al op de muur heen en weer zien bewegen. Ik draaide me toen weer en ging toen snel voor een van de afvalbakken gaan staan. Ik had geen tijd om te kijken wat er zich in bevond. Dus kneep ik mijn neus dicht en duwde met mijn andere hand de vuilbak open.
Zelfs met mijn neus dicht kon ik de stak nog ruiken. Ik moest al mijn trots opzij zetten om mezelf aan de rand van de vuilbak omhoog te trekken. Met veel moeite zat ik uiteindelijk op de rand. Door de uitputting van al het wandelen en lopen van die dag verloor ik mijn evenwicht en viel met een plof in de vuilnisbak. Ik moest moeite doen om niet te kokhalzen. Vlug rekte ik me uit en wist ik het deksel van de vuilbak naar beneden te krijgen.
Plots snapte ik waarom mensen tot alles in staat waren als ze zich bedreigd voelden.
Moest ik een dag eerder hebben gezegd dat ik me vandaag hier in een vuilnisbak zou verbergen, dan zou ik me dood hebben gelachen.
'Ik tussen het afval, in je dromen zeker', dat zou ik gezegd hebben.
Terwijl ik daar tussen de aardappelschillen en de resten brood lag, die al goed aan het bederven waren, hoorde ik hoe de politie de straat ook hadden bereikt. Ik hield me stil en probeerde mijn zware ademhaling te dempen. Ik hoorde hoe de voetstappen dichterbij kwamen. Ik kon de trillingen van hun voetstappen niet alleen horen, maar ook door mijn hele lichaam heen voelen.
Ik kneep mijn ogen dicht en probeerde de stank om me heen te negeren. ik hoorde hoe de eersten mijn schuilplaats passeerden, ik kruiste mijn vingers en bad in stilte dat ze allen voorbij zouden lopen. Het leek wel een eeuwigheid te duren, de ene na de andere en zo ging dit oneindig door of zo leek het dan toch.
Ik ging zo in mijn gedachten en smeekbeden op dat ik niet realiseerde dat het gedreun was gestopt. En toen drong het tot me door: ze hadden me niet gevonden, nu althans nog niet.
Ik voelde hoe mijn spieren zich langzaam ontspanden. Ik kon nu nog niet mijn schuilplaats verlaten, daar zou ik nog even voor moeten wachten.
Ik opende mijn ogen en ademde toen in, ik had helemaal niet door gehad dat ik die hele tijd mijn adem had ingehouden.
'Siéra!' klonk er toen plots door het steegje. Ik versteende.
'Siéra, waar ben je! Please kom te voorschijn!' Ik dook in elkaar bij het horen van deze stem, de stem van prins Golby Lantha, mijn toekomstige echtgenoot.
'Neen, neen, waarom hem. Laat hem me alstublieft niet vinden!' smeekte ik in gedachten. Ik kon het wel uitschreven van frustratie.
Ik hield me stil, maar ik voelde hoe een twijfel bij me opstak. Zou ik niet gewoon tevoorschijn komen. Ik kon Golby toch vertrouwen, niet?
Maar toch hield ik me verscholen, tot ik niets meer anders hoorde dan het gesuis in mijn oren. De ongemakkelijke houding die ik aan moest nemen begon behoorlijk te irriteren, ik kon de klagende pijn al in mijn rug voelen. En toen kwamen de tranen, eerst wilde ik ze nog verbergen, maar wat maakte het uit? Er was toch niemand die ze zou zien. Na alles wat er gebeurt was, leek het nu pas tot me door te dringen.
Het was vreselijk, waar moest ik naar toe. De hele stad was nu waarschijnlijk al naar me op zoek, ik kon niet zomaar over straat lopen zonder opgemerkt te worden. Zelfs de mantel die Kasabi aan me gegeven had, zou me niet kunnen verbergen voor mijn eigen volk.
Hier zat ik dan tussen het vuilnis, een meisje die alles kwijt was, haar familie, haar thuis en haar recht op de troon. Ik was Aquacity kwijt en ik kon hier niet blijven. Naar een andere stad gaan, was waarschijnlijk ook geen goed idee. Ze zouden het opsporingsbericht, vast daar ook al uitgezonden hebben.
Was mijn vader nu maar hier om me te helpen, maar toen ik aan hem dacht werd ik getroffen door een herinnering die ik liever uit mijn gedachten had willen verbannen. Het bloed op de grond...
Vlug duwde ik de gedachten in een klein stoffig kamertje van mijn geheugen en bouwde er een grote muur omheen. Ik ademde eerst diep in en toen terug uit. Ik voelde hoe mijn vastberadenheid terugkwam, maar ook een ander gevoel. Dit had ik nog nooit eerder gevoeld en ik wist niet dat het zo sterk en emotioneel kon zijn.
Wraak.
Dat is wat ik wilde en dat is wat ik zou krijgen ook. Ik klom uit het vuilnis en lande verbazend zacht op de grond.
Ik klopte, voor zover dat mogelijk was, het vuil van mijn mantel en rechte toen mijn rug. Plots wist ik waar ik naar toe moest, het leek wel alsof ik het altijd al had geweten. Ik moest naar het vaste land, het onbekende land dat ik alleen maar kende uit verhalen en waar ik wist dat er rebellen zaten die het gemunt hadden op Aquacity. Daar werd ik de dochter van de Tsaar naar verbannen.

Er zijn nog geen reacties.


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen