Best nog wel even zonder ~ opdracht 3
Om eerlijk te zijn is dit nogal een experimentje, ik schrijft in de 3e persoon, wat ik de laatste keer in september heb gedaan ofzo? (err.. dat is lang geleden voor mij) en verleden? Tijd?
Dat heb ik dus nog nooit gedaan. Veel: Waarom staat er een rood streepje onder 'biedde'? Oh, wacht. Sterk werkwoord. Is ook waar.
Ach ja, ik zie het maar als een leerproces. We'll see.
Einde van mijn gezeur: de opdracht is hierr
Ik denk niet dat ik me er helemaal aan het gehouden, maar, ehh. Ik zie wel
Dat heb ik dus nog nooit gedaan. Veel: Waarom staat er een rood streepje onder 'biedde'? Oh, wacht. Sterk werkwoord. Is ook waar.
Ach ja, ik zie het maar als een leerproces. We'll see.
Einde van mijn gezeur: de opdracht is hierr
Ik denk niet dat ik me er helemaal aan het gehouden, maar, ehh. Ik zie wel
De eerste keer dat hij de eer had om het oppervlakte van Mars in zich te op te kunnen nemen, was hij toegegeven behoorlijk teleurgesteld geweest. De rode ondergrond had hem eerder de indruk van een woestijn dan die van een grotendeels onbekende planeet gegeven. De bijna compleet zwarte leegte op de plek waar ik een blauwe lucht zou verwachten deed hem denken aan de nacht, in plaats van een buitenaardse hemelsfeer. De gloed van de zon, door afstand meer dan gehalveerd, kon bijna doorgaan voor die van de aardse maan. De twee kleine manen die om de rode planeet heen cirkelden waren erg klein en ontsnappen aan een onoplettend oog.
Kort samengevat, zijn eerste stappen op de vanaf de zon gezien vierde planeet hadden ertoe geleid dat hij zijn verwachtingen erg had verlaagt. Het was zelfs met lichte tegenzin dat hij zich voorbereidde op zijn tweede marsmissie. Hoe uniek deze ervaring ook mocht zijn, het ruimtepak werd er niet comfortabeler van. Als er tot nu toe één voordeel aan zijn wijziging in planeet was, was het de verminderde zwaartekracht.
Toch aarzelde hij geen moment om te doen wat er gedaan moest worden. Hoewel de blauwe planeet al overbevolkt was, groeide het aantal mensen nog steeds gestaag. De extra ruimte die deze andere planeet ze bood was werkelijk noodzakelijk. Ongevraagd flikkerde het beeld van zijn gezin, zestien hoog met amper een vierkante meter per bewoner, voor zijn geestesoog. Ze verdienen beter dan dat.
De deur van het ruimteschip sloot zich achter hem, en hij ging op weg. Het vaartuig was relatief dichtbij een geul in het landschap geland, waarvan gezegd werd dat er ooit water was geweest. Aan hem was de taak om het opgedroogde rivierbed te onderzoeken op reliëf, de sterkte van de rotsen, of zelfs mogelijke restjes H2O. Elk gegeven brengt hen dichter bij de kolonisatie, en ze hadden geen seconde te verliezen.
Wat hij echter vond, was geen water. Het was iets met veel meer invloed. Hij was een paar stenen aan het rapen, om ze mee te nemen naar het ruimteschip en ze daar te onderzoeken, totdat deze steen zijn aandacht trok. Hoewel, het was niet zozeer de steen als datgene wat erin zat. Zelfs met zijn beperkte zicht door de verstikkende ruimtehelm kon hij uitmaken dat dit fossielen waren. Nogal flinke fossielen, met sporen van botweefsel—of iets vergelijkbaars. Hij moest dit ogenblikkelijk terugbrengen naar de rest van zijn crew, om te onderzoeken wat dit precies was.
Hij was geen bioloog, en dit waren mogelijk niet eens echte resten van leven, maar hij vermoedde dat de kans groot genoeg was om onmiddellijk terug te keren naar de aarde voor onderzoek. Leven van een andere planeet, het was wereldnieuws!
En op dat moment, raakte de volledige impact van zijn situatie hem. Een vreemde planeet, onder een zwarte hemel. Rotsen die op planeet aarde niet gevonden konden worden. Hij en zijn collega’s bevonden zich minstens 55 miljoen kilometer van hun huis af, vele weken in een ruimteschip van elke menselijke nederzetting verwijderd. Dit landschap van rotsen en Mars-zand, was iets wat hij als een van de eersten mocht aanschouwen, om het klaar te maken voor algemene bewoning. Dit was waar hij al die jaren een opleiding voor had gevolgd: de mensheid voorgaan, om dit gebied klaar te maken voor bewoning. Hij zou de eerste zijn.
Dat was hij echter niet. Deze kleine kleine fossielen waren het bewijs van het feit dat er zich hier eerder levende wezens hadden bevonden. Mogelijk waren die er nog steeds, en kromp hun populatie met de seconde door de aardse bacteriën waar ze niet tegen konden. Dit gebied was mogelijk al bezet, de mens een indringer. Als de wereld dit zou weten, zou het absoluut de prioriteit krijgen over het aardse ruimtegebrek.
Langzaam, maar niet onverwachts, kroop de gedachte zijn hoofd binnen dat de mensheid misschien beter af zou zijn zonder deze kennis. Ze bestonden al vele duizenden jaren zonder kennis over buitenaards leven, ze konden best nog wel even zonder doen. Dit tot de menselijke nederzetting er is moest hem wel lukken, maar hij zou onherroepelijk een keer door de mand vallen. Als er hier echt mensen komen te wonen, zou het vast wel iemand opvallen. Erg lang zou het waarschijnlijk niet duren.
De gedachte joeg hem angst aan, bekend staan als de persoon die de wereld van dit soort kennis had onthouden. Hij zag zichzelf niet als een onbetrouwbare man, welke indruk de spiegelende buitenkant van het solide glas in zijn helm ook gaf. In elke andere situatie was hij zeker dolgelukkig geweest met deze ontwikkeling, en trots dat hij de ontdekker was. Maar met deze stand van zaken kon hij—kon de mensheid—het zich niet veroorloven. De mogelijkheden die de ruimte op deze planeet ze bood waren nodig, en wel nu. Fossielen van waarschijnlijk al lang vergane organismen of niet.
Ironisch, dat ze na zoveel zoeken naar buitenaards leven, het gewoon op hun buurplaneet aantroffen. En dan op een tijdstip waarop deze planeet eigenlijk al aan een ander doel was weggegeven.
Dan rest de vraag: wat is belangrijker? Het onderzoeken van deze levensvorm, of mensen die het nodig hebben—die het verdienen— de ruimte gunnen? De wetenschap zou ongetwijfeld voor die eerste gaan, en beargumenteren dat kennis boven alles staat. Toch is het een feit dat informatie een leven niet makkelijker kan maken, of in ieder geval dit soort informatie niet.
Hij kon altijd zeggen dat hij niets had gezien. Hij was ook maar een mens, en die merken niet alles op. Alleen al het feit dat de meerdere onderzoeksrobots die eerder op marsmissie waren geweest niets hadden gevonden, ondersteunde zijn argument. Een paar fossielen onderzoeken kon altijd later nog, het werd misschien zelfs makkelijker gemaakt door de aanwezigheid van een nederzetting op de planeet zelf.
Hij haalde diep adem, en gooide de steen met het beeld van zijn familie in zijn achterhoofd van zich af. Hoewel het doordat al zijn lucht uit een afgesloten tank komt onmogelijk was, kon hij zich bijna de geur van Mars inbeelden hoe hij die zich altijd had voorgesteld. De fossielen vlogen, samen met de steen, een heel eind door de lucht en plofte na een onaards lange tijd weer neer op de rode rotsgrond van Mars. Er bleven wat stofwolkjes hangen, maar ook die daalden even later weer neer.
Als je niet beter wist, leek die steen precies op degene ernaast, van de resten van gewerveld leven geen spoor.
Kort samengevat, zijn eerste stappen op de vanaf de zon gezien vierde planeet hadden ertoe geleid dat hij zijn verwachtingen erg had verlaagt. Het was zelfs met lichte tegenzin dat hij zich voorbereidde op zijn tweede marsmissie. Hoe uniek deze ervaring ook mocht zijn, het ruimtepak werd er niet comfortabeler van. Als er tot nu toe één voordeel aan zijn wijziging in planeet was, was het de verminderde zwaartekracht.
Toch aarzelde hij geen moment om te doen wat er gedaan moest worden. Hoewel de blauwe planeet al overbevolkt was, groeide het aantal mensen nog steeds gestaag. De extra ruimte die deze andere planeet ze bood was werkelijk noodzakelijk. Ongevraagd flikkerde het beeld van zijn gezin, zestien hoog met amper een vierkante meter per bewoner, voor zijn geestesoog. Ze verdienen beter dan dat.
De deur van het ruimteschip sloot zich achter hem, en hij ging op weg. Het vaartuig was relatief dichtbij een geul in het landschap geland, waarvan gezegd werd dat er ooit water was geweest. Aan hem was de taak om het opgedroogde rivierbed te onderzoeken op reliëf, de sterkte van de rotsen, of zelfs mogelijke restjes H2O. Elk gegeven brengt hen dichter bij de kolonisatie, en ze hadden geen seconde te verliezen.
Wat hij echter vond, was geen water. Het was iets met veel meer invloed. Hij was een paar stenen aan het rapen, om ze mee te nemen naar het ruimteschip en ze daar te onderzoeken, totdat deze steen zijn aandacht trok. Hoewel, het was niet zozeer de steen als datgene wat erin zat. Zelfs met zijn beperkte zicht door de verstikkende ruimtehelm kon hij uitmaken dat dit fossielen waren. Nogal flinke fossielen, met sporen van botweefsel—of iets vergelijkbaars. Hij moest dit ogenblikkelijk terugbrengen naar de rest van zijn crew, om te onderzoeken wat dit precies was.
Hij was geen bioloog, en dit waren mogelijk niet eens echte resten van leven, maar hij vermoedde dat de kans groot genoeg was om onmiddellijk terug te keren naar de aarde voor onderzoek. Leven van een andere planeet, het was wereldnieuws!
En op dat moment, raakte de volledige impact van zijn situatie hem. Een vreemde planeet, onder een zwarte hemel. Rotsen die op planeet aarde niet gevonden konden worden. Hij en zijn collega’s bevonden zich minstens 55 miljoen kilometer van hun huis af, vele weken in een ruimteschip van elke menselijke nederzetting verwijderd. Dit landschap van rotsen en Mars-zand, was iets wat hij als een van de eersten mocht aanschouwen, om het klaar te maken voor algemene bewoning. Dit was waar hij al die jaren een opleiding voor had gevolgd: de mensheid voorgaan, om dit gebied klaar te maken voor bewoning. Hij zou de eerste zijn.
Dat was hij echter niet. Deze kleine kleine fossielen waren het bewijs van het feit dat er zich hier eerder levende wezens hadden bevonden. Mogelijk waren die er nog steeds, en kromp hun populatie met de seconde door de aardse bacteriën waar ze niet tegen konden. Dit gebied was mogelijk al bezet, de mens een indringer. Als de wereld dit zou weten, zou het absoluut de prioriteit krijgen over het aardse ruimtegebrek.
Langzaam, maar niet onverwachts, kroop de gedachte zijn hoofd binnen dat de mensheid misschien beter af zou zijn zonder deze kennis. Ze bestonden al vele duizenden jaren zonder kennis over buitenaards leven, ze konden best nog wel even zonder doen. Dit tot de menselijke nederzetting er is moest hem wel lukken, maar hij zou onherroepelijk een keer door de mand vallen. Als er hier echt mensen komen te wonen, zou het vast wel iemand opvallen. Erg lang zou het waarschijnlijk niet duren.
De gedachte joeg hem angst aan, bekend staan als de persoon die de wereld van dit soort kennis had onthouden. Hij zag zichzelf niet als een onbetrouwbare man, welke indruk de spiegelende buitenkant van het solide glas in zijn helm ook gaf. In elke andere situatie was hij zeker dolgelukkig geweest met deze ontwikkeling, en trots dat hij de ontdekker was. Maar met deze stand van zaken kon hij—kon de mensheid—het zich niet veroorloven. De mogelijkheden die de ruimte op deze planeet ze bood waren nodig, en wel nu. Fossielen van waarschijnlijk al lang vergane organismen of niet.
Ironisch, dat ze na zoveel zoeken naar buitenaards leven, het gewoon op hun buurplaneet aantroffen. En dan op een tijdstip waarop deze planeet eigenlijk al aan een ander doel was weggegeven.
Dan rest de vraag: wat is belangrijker? Het onderzoeken van deze levensvorm, of mensen die het nodig hebben—die het verdienen— de ruimte gunnen? De wetenschap zou ongetwijfeld voor die eerste gaan, en beargumenteren dat kennis boven alles staat. Toch is het een feit dat informatie een leven niet makkelijker kan maken, of in ieder geval dit soort informatie niet.
Hij kon altijd zeggen dat hij niets had gezien. Hij was ook maar een mens, en die merken niet alles op. Alleen al het feit dat de meerdere onderzoeksrobots die eerder op marsmissie waren geweest niets hadden gevonden, ondersteunde zijn argument. Een paar fossielen onderzoeken kon altijd later nog, het werd misschien zelfs makkelijker gemaakt door de aanwezigheid van een nederzetting op de planeet zelf.
Hij haalde diep adem, en gooide de steen met het beeld van zijn familie in zijn achterhoofd van zich af. Hoewel het doordat al zijn lucht uit een afgesloten tank komt onmogelijk was, kon hij zich bijna de geur van Mars inbeelden hoe hij die zich altijd had voorgesteld. De fossielen vlogen, samen met de steen, een heel eind door de lucht en plofte na een onaards lange tijd weer neer op de rode rotsgrond van Mars. Er bleven wat stofwolkjes hangen, maar ook die daalden even later weer neer.
Als je niet beter wist, leek die steen precies op degene ernaast, van de resten van gewerveld leven geen spoor.
Reageer (1)
9/10 ik mis de taart in dit verhaal
7 jaar geleden