Opdracht 3: Milo The Spacecat
Weet ook niet of dit helemaal binnen het thema past, maar ik had nog maar weinig tijd en wilde heel graag nog wat inzenden.
Voor ik over mijn avontuur vertel kan ik mezelf beter even voorstellen. Ik ben Milo, een kat. Ik ben nooit wat anders dan het buitenbeetje geweest. Alle andere katten hadden een baasje, werden gevoerd, gestreeld en het belangrijkste, ze waren geliefd.
Ik was ook ooit geliefd. Ik herinner me mijn baasje, Ruben nog heel erg goed. Tot zijn zevende deelde hij al zijn geheimen met me ik wist op wie hij verlieft was, aan wie hij een hekel had en zelfs welke kleur onderbroeken hij het liefste droeg. Toen Ruben 8 jaar werd, doneerde hij me... aan een paal, maakte zijn ouders wijs dat ik gestorven was en kreeg een puppy in de plaats.
Het deed pijn om te zien dat Ruben gelukkiger was met een hond dan met mij. Zoveel pijn dat ik niet meer aan de paal wilde hangen, waar hij me dagelijks passeerde op weg naar school. Met enkele blijvende littekens heb ik dan uiteindelijk afscheid genomen van de paal en ging ik op weg. Het was als een oneindig durende reis. Als een reis in het heelal, wat overigens ook oneindig was.
Maar genoeg over mij en mijn zielige leventje, over naar de realiteit, naar het nu.
Een jaar nadat dat ik mezelf had benoemd tot straatkat van het jaar werd ik gevangen door een man genaamd Peter. Ik hoopte dat hij me een nieuw leven zou bezorgen, me opnieuw zou laten voelen hoe het is om geliefd te zijn. Nou, hij maakte op zijn minst dat eerste waar. In het begin was ik nog zo dom om te geloven dat hij me daarbovenop ook nog eens liefde wilde bezorgen.
Peter was een wetenschapper, al jaren bezig met het onderzoeken van de ruimte. Hij was er in geslaagd een nieuwe planeet te ontdekken en was ervan overtuigd dat er leven mogelijk was op Transmanus. Ja, zo had hij die planeet genoemd.
Zijn baas weigerde hem de toestemming te geven om er een ruimtereiziger heen te laten gaan omdat ze nog te weinig afwisten van Transmanus. Peter gaf echter niet op en kwam met het voorstel om een kat te lanceren. In het begin wees zijn baas ook dat voorstel af. Wat was ik toen trots op meneer De Winter. Waar zat Peter met zijn gedachten, een kat naar de ruimte? Eerst neemt hij me mee als huisdier en dan wil hij één van mijn soortgenoten als proefdier naar de ruimte sturen.
Pas toen zijn baas hem na lang aandringen dan toch de toestemming had gegeven en Peter me in een ruimtepak trachtte te steken, besefte ik dat ik de proefkat was waar hij het al die tijd over had gehad.
Als ik kon wrong ik zijn nek om. Ik had alleen te weinig macht om me tegen hem te verweren. Hij heeft er alvast veel schrammen aan overgehouden en zeg nu zelf, die waren niet onverdiend.
Maar goed, Transmanus. Ze wisten me er in minder dan een week heen te brengen. Ik vond dat ze me op zijn minst konden bedanken voor het feit dat ik gedwongen de ruimte werd ingestuurd. Maar dat vond niemand nodig. Voor hen was ik gewoon een dier, ik had geen gevoelens, dus hoefden ze me hier ook niet voor te bedanken.
Transmanus was rot. Letterlijk. Op het eerste zicht een mooie, grote planeet, waar ik dus veel plek had om mijn behoefte achter te laten.
Het was pas wanneer ik verder trippelde over de warme bodem dat ik ineens een rotte geur waarnam. Eerst verdacht ik Peter ervan dat hij al meerdere proefdieren deze planeert had laten verkennen. En dat die proefdieren op hun beurt een spoor van uitwerpselen hadden achtergelaten. Maar het duurde niet lang voor ik zag dat er 3 grafgeesten op me afkwamen.
Zombies was misschien een betere benaming geweest, maar ik wilde het feit dat zombies bestonden gewoon niet onder ogen zien. Daarom noemde ik ze grafgeesten.
Sommige waren traag, anderen snel, maar hoe dan ook kregen ze me allemaal te pakken. Een dikke, die naar mijn denken al genoeg op had, beet mijn hele staart er in één keer af. Een kleine, die volgens mij niet veel ouder dan een jaar of 7 kon zijn at een hapje van mijn linkeroor. En een gele (want de anderen waren groen) besloot dat hij mijn vlees niet lekker vond en kauwde wat op mijn haar.
Al bij al viel de pijn wel mee, zou dat nu het speciale aan deze planeet zijn? Dat je er geen pijn kan voelen? Ik besloot nog niet te snel conclusies te trekken, misschien volgde er hierna wel een helse pijnaanval.
Die kwam niet. Ik was helemaal gebroken, maar daar voelde ik vrijwel niks van. Kwam het doordat ik een kat was? Of lag het voor de volle 100 procent aan deze planeet? Daar kon Peter dan maar mooi zelf zien achter te komen. Mijn job zat er wel weer op. Ik zocht me een warme steen, nestelde me ertegen en viel in slaap. Of ik wakker ben geworden, dat weet ik niet meer. Ik ben dan ook een luie kat met weinig gezond verstand.
Er zijn nog geen reacties.