Opdracht vier: zombies

Ik gooi de sinaasappel omhoog en vang hem weer, terwijl ik over de markt loop. De markt voor de staat, dat wel. We krijgen genoeg geld binnen, dus de burgers moeten de inkomsten afstaan aan de Restám. Of, de staat. Maar de staat bestaat grotendeels uit Restám dus ik neem aan dat zij het geld krijgen. Zwart geld is verboden.
Shit. Sinds het gesprek twijfel ik overal aan. Elk persoon kan tegen de Restám zijn. Er kan een opstand komen en ik weet ervan. Moet ik niet iets melden? Word ik anders niet opgepakt? Of ben ik te laat? Het is al vierentwintig uur later... Maar mensen protesteren toch niet zonder reden? Oké, geschiedenis leert me dat er erg veel vreemde protesten zijn geweest. Mensen houden zich graag vast aan gewoontes, ook al vermoorden ze anderen ermee. Toch, niets gebeurt zomaar... Ik moet de andere kant niet vergeten. De duistere woorden van de vrouw klonken te belangrijk.
Het lijkt alsof ik naar een muntstuk kijk met twee kanten. Aan de ene kant is het woord van de Restám, iets wat ik mijn hele leven heb herhaald, en aan de andere kant het woord van de vrouw, die er recht tegenin gaat maar antwoorden biedt.
“Hé, kijk eens uit!”
Geschrokken kijk ik voor me. Een man met een mand vol fruit weet me nog maar net te ontwijken tussen alle drukte.
“Sorry,” mompel ik. Hij loopt vlug door, waarschijnlijk boos door de verstoring. Misschien heeft hij me niet eens gehoord. Ik zucht en loop maar verder.
“De Rezzies vinden verandering slecht.” Ik herinner me die zin zo levendig, alsof het nu wordt uitgesproken. Ik doe mijn best om een lach in te houden. Rezzies... Eigenlijk klinkt het erg grappig. Het wordt nog grappiger als je bedenkt dat het onbeleefd is om je leiders zo te noemen. Dat zou wel iets te maken hebben met het feit dat ik bijna dertien ben en de pubertijd. Het is echter niet het enige wat ik daardoor bedenk. Het klinkt alsof mensen en Restám meer verwant zijn dat ik dacht. Eigenlijk hebben ze dat ook nooit ontkent, komt in me op als ik een man zie met feloranje haar en een zak vol appels. Hij loopt vlak langs me heen en kijkt me recht aan. Het ziet er afkeurend uit. Het voelt afkeurend. Ik voel me kleiner worden dan ik al ben. Weet hij het, van het gesprek?
Nee. Als ik beter kijk, zie ik dat zijn blik iets naar beneden is gericht, op mijn kleding. Ik volg zijn blik en bekijk mijn simpele zwarte jurk met stevige laarzen. Hoewel er geen kledingvoorschrift is, weet ik dat Rezzies liever niet hebben dat je je afwijkend kleedt. Vrouwen horen zich vrouwelijk te kleden - en niet in het zwart - en mannen mannelijk. Buiten de slechte behandeling voor zwervers en kunst is dat ook een van de dingen die me steeds meer dwars begint te zitten. Wat nou als je bijvoorbeeld een man bent in een vrouwenlichaam, of andersom? Ik weet dat het vroeger voorkwam, want er was ooit een geslachtsoperatie mogelijk volgens de geschiedenisles. Dat zijn een van de weinige dingen die wel terug mogen komen.
Ik zucht. Die gedachten moet ik toch echt eens stoppen. Vrienden behouden en kletsen over niets lijkt me steeds slechter af te gaan daardoor. Het lijkt alsof ik alles steeds meer zwart zie. Of misschien zie ik wel gewoon de waarheid. Hoe dan ook, sociaal gezien doet het me geen goed.
Vanuit een donker steegje zie ik ineens een al even zwarte vlek mijn richting op komen. Als ik beter kijk, zie ik dat het een robot is. “Mededeling...” klinkt het mechanisch uit zijn zwartgeverfde mond. “De Restám heeft besloten dat alle robots vernield moeten worden. Spaar me.”
De ogen zien eruit als lichtgevende led-lampjes en stralen totaal geen gevoel uit. Toch, als ik zie dat een jongen zijn richting op loopt en hij terugdeinst, krijg ik medelijden.
“Spaar me,” klinkt het nogmaals. Ik merk nu de grote grijns van de jongen op. Het verbaast me niet. Hij is van mijn leeftijd en ik ken hem. De persoon uit de klas met de grootste mond en de vreemdste daden, dat is hij. En nu slaat hij de robot genadeloos op de grond.
Even is het stil om ons heen, dan klinken er vanuit alle kanten geluiden. Mensen dringen zich om het gevecht. Er klinkt wat gejoel. “Leve het rijk!”
Een andere jongen komt voor de robot staan en schopt hem met, zo lijkt het, al zijn kracht. Dit lijkt het startsein. Om de beurt wordt er geweld gebruikt. Zelfs een tak wordt erbij gehaald. Ik ril van afschuw. Om me heen zie ik nergens een spoor van afkeuring.
Het duurt even, maar uiteindelijk gaat iedereen langzaam uiteen. De robot heeft sinds hij op de grond viel niets meer gedaan. Waarschijnlijk denkt iedereen dat het nu voorbij is. Hij ligt ook wel erg stil... Nog steeds geschrokken loop ik langzaam dichterbij.
Als ik naast hem sta, dooft letterlijk het licht in zijn ogen. Het lijkt direct alsof ik naast een hoop schroot sta. Ik voel me schuldig om die gedachte, al weet ik wel dat hij niet echt leefde.
Piepend schiet een vakje in zijn borst open. Het doet me denken aan een piñata, wat me een volgende portie schuldgevoel oplevert. Er zit echter geen snoep in hem verscholen. Wel een klein briefje die ik er voorzichtig uithaal.
“Mededeling... Ik had een ziel. Jullie hebben me vermoord, alleen maar om wat de Restám zei. Denk alsjeblieft zelf na voor je tot actie overgaat.”

Er zijn nog geen reacties.


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen