Opdracht 3: Perspectieven/Tijden

Ik schrok op uit mijn gedachten toen ik iemand hoorde roepen. Was dat voor mij bedoeld? Vast niet...
Toch stond ik op en keek ik om me heen. Ik zag alleen de eindeloze rij bomen en de houten schommelstoel waarin ik zat. Het klonk dichtbij...
“Mensen!” hoorde ik ineens achter me.
Ik zette van schrik een stap naar voren en struikelde haast over een steen. O ja, dat was de steen die ik wilde gebruiken als deurknop...
Wacht, mensen zei ze!
Geschrokken keek ik achter me. Een lange fee met kort, blauw haar stond vlak voor mijn verborgen ingang. Haar vlindervleugels waren groter dan gebruikelijk, maar lang keek ik daar niet naar. Ik werd afgeleid door haar ogen, ook groot, paars en vol doodsangst.
Ik hield een zucht binnen en twijfelde of ik haar toe moest snauwen weg te gaan of dat ik mijn feeëninstinct moest volgen en zou vragen of ze wilde schuilen.
Ach, ga weg met je instinct!
“Weg! Ik moet schuilen en jij staat ervoor!”
“Waarvoor?” Het domme wicht keek verbaasd om zich heen.
Ik zag nu pas hoe jong ze eigenlijk nog was, voor zover ik dat als mede jong iemand kon beoordelen. Mijn volk had het constant over het belang van ervaring...
Ze deed een paar stappen naar rechts. Ik kon er nu door, maar ze keek me aan met zulke zielige, grote ogen... Ik zuchtte, deze keer niet enkel in gedachten. “Kom mee!”
“Echt?” piepte ze.
Ik knikte en opende de deur. Vlug ging ik haar voor, de holle boom in. Ze volgde me nog voor ik officieel een teken kon geven. Onbeleefd. Dat beviel me wel.
Dat gevoel was echter niet blijvend. Zodra ze trillend op mijn stoel ging zitten, had ik er al spijt van. De ongemakkelijke stiltes, het geruststellen, het niet weten wat ze zou doen en waar ze aan dacht... Het was allemaal zo vermoeiend!
“Geen zorgen,” zei ik. Stiekem hoopte ik dat de ergernis niet te erg doorklonk in mijn stem. “Hier vinden ze ons niet. Deze plek is altijd veilig geweest.”
“Maar de mensen worden steeds brutaler en komen op steeds meer plekken...”
Ik knikte. Ze bracht vechtlust in me naar boven. “Ik weet het. We moeten iets doen voor ze het bos verder vernielen.”
Dat zei ik wel, maar wat kon ik nou doen? Ik was maar een klein, nietig wezen. Bovendien moest ik dan samenwerken en als er iets was wat ik niet wilde...
“We kunnen een team samenstellen,” fluisterde ze.
Ik vroeg me even af of ik het goed had gehoord.
“Ik heb wat vrienden die wel willen helpen...”
Ik kuchte. “Dat is heel dapper, maar jullie zijn nog jong... Wat denk je dat jullie kunnen doen? Jullie krijgen nooit toestemming.”
“Met een goed plan en veel zelfverzekerdheid wel! De ouderen zijn echt radeloos!”
“Dat snap ik, maar het is hun probleem.”
“Maar jij zei...” klonk het vlug.
“Ja, we moeten iets doen. Ik hoor niet bij een ‘we’. Sorry, meisje... we kunnen echt niets doen. Je bent hier enkel om even te schuilen.”
Zo. Dat was vast duidelijk genoeg. Duidelijker kon ik het niet maken.
“O... Maar...” Haar verwarde gezicht zorgde voor een dubbel gevoel. Ik wilde erom lachen. Ik was geïrriteerd. Ik voelde me verantwoordelijk, op een of andere manier. Waarom? Ik had die mensen niet gecreëerd. Ik had ze niet het bos in geleid. Ik had ze al die onbenullige dingen niet geleerd. Het was hun God of onze ouderen die zich verantwoordelijk zouden moeten voelen.
Ondertussen leek de fee het eindelijk op te geven. Ze staarde verdrietig naar het zand onder haar voeten.
Mooi, ze snapte het, dacht ik terwijl de teleurgestelde gezichten van de feeënkinderen zich in mijn gedachten nestelde. Weer een plek waar ze niet konden komen. Nog meer gevaar. Nog meer rommel, waardoor hun huis binnenkort onbewoonbaar zal worden.
“Ik zal je niet lang lastigvallen... Ze zijn vast snel weg.”
Ik knikte enkel. Als mijn ouders me hadden kunnen zien... De woorden waren bijna hoorbaar.
Alle Chilea’s, wat was dat gevoel! Mijn hart bleef kloppen alsof ik aan het vluchten was. Zo had ik me niet meer gevoeld sinds ik de feeën en alles wat ermee te maken had vaarwel had gezegd.
Misschien vluchtte ik ook wel, vertelde een stemmetje in mijn hoofd. Misschien vluchtte ik van een verleden dat nog geen verleden was. Misschien zou ik spijt krijgen als ik haar nu liet gaan. Misschien was dit leven toch niet zo geweldig als ik mezelf voor hield.
Hoop verscheen in de ogen van het feetje. Nee, hè! Waarom was mijn gezicht zo’n open boek?
“Nee, nee, nee!”
Een glimlach verscheen om haar lippen. “Dus je helpt ons?”
Deze beslissing ging mijn leven veranderen. Het was één van de belangrijkste keuzes in mijn geschiedenis.
“Ja...”

Er zijn nog geen reacties.


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen