“Hoe durven jullie hem zo te behandelen! Als de graaf hiervan hoort, dan zwaait er wat voor jullie! Moet je dat nu zien, kijk! Heel zijn hoofd ziet blauw omdat jullie uilskuikens er niets beters op vonden dan hem neer te kloppen met een speer. Ik hoop voor jullie dat hij er voor de rest geen letsels aan heeft overgehouden want dan kom ik jullie eens laten voelen hoe het is om een stevig stuk hout tegen die lelijke koppen van jullie te krijgen.” Dat was het eerste wat Alexander hoorde toen hij voor de tweede keer die dag wakker werd. Hij lag weer op dat vreemde bed, in die kamer uit een film. Hij merkte dat het bed eigenlijk een hemelbed was. Boven hem hing een donkerblauwe doek gespannen, waarop allemaal kleine sterren getekend waren.

Een mollig, maar vriendelijk gezicht van een al wat oudere vrouw bedekte zijn zicht op het doek. Ze keek bezorgd en knipte afwisselend met haar vingers voor elk van zijn ogen. Nadat ze dat een paar keer gedaan had, stond ze weer recht. “En nu allemaal de kamer uit, bende uilskuikens.” Vanuit zijn ooghoeken, wat een enorme koppijn deed opkomen, zag hij hoe ze de vier soldaten de kamer uitjoeg. Een van hen probeerde nog iets te zeggen, maar ze snoerde hem resoluut de mond. “Jullie hebben al genoeg aangericht. Vooruit, uit mijn ogen.” De soldaten zagen dat het hopeloos was, keerden zich om en verlieten de kamer. Lichtjes grijnzend keek Alexander hen na. Hij probeerde zich op te richten, maar de vrouw kwam meteen teruggelopen en duwde hem zachtjes terug op het bed. “Je blijft beter liggen.” Haar toon was zacht en vriendelijk, maar ze duldde geen tegenspraak.

“Je hebt een flinke klap tegen je hoofd gekregen.” Ze nam een doekje uit een kom die naast zijn bed stond, wrong er het vocht uit en depte er voorzichtig zijn slaap mee. Hij vertrok zijn gezicht toen het koude water hem raakte. Zijn hoofd bonkte, wat denken moeilijk maakte. “Wie bent u?” Het was de eerste vraag die in hem opkwam. “Mijn naam is Anna-Theresa. Maar iedereen hier noemt mij Moeder Theresa.” Ze antwoordde zonder te stoppen met haar bezigheden. “Waar ben ik hier?” “Je bent in het kasteel van Graaf Willem van Ambras.” Hij fronste. Van die naam had hij nog nooit gehoord. “En waarom zijn jullie allemaal zo verkleed? Waarom ben ik hier?” Die vraag leek haar te verbazen. Alexander vond het nochtans geen vreemde vraag. Ze droeg een lang, lichtblauw kleed uit een stuk en een hoofddoek in dezelfde kleur omringde haar oude gezicht. “Verkleed? Wij zijn helemaal niet verkleed. Jij hebt gewoon zelf heel vreemde kleren aan. En om op je volgende vraag te antwoorden: de graaf vond jullie in het bos. Er was voorspeld dat jullie zouden komen.”

Alexander begreep er steeds minder en minder van. Hij hief zijn hoofd een beetje op, wat meteen een pijnscheut in zijn hoofd veroorzaakte. Hij droeg nog altijd zijn bordeauxrode trui, blauwe jeans en zwarte allstars. Niets speciaals dus. Maar wacht eens, had ze niet jullie gezegd? “Zijn er nog anderen? Waar zijn ze?” Voor zover hij kon zien, was hij de enige hier in de kamer. “Jullie lagen met zes in het bos, drie jongens en drie meisjes. Allemaal met dezelfde soort vreemde kledij aan. Ik haal ze straks. Zij zijn er een heel stuk beter aan toen. Niet dat dat jouw fout was, die uilskuikens van een wachters hadden zich eens normaal moeten gedragen. Soms vraag ik mij toch echt wel af of er iets meer in hun hoofd zit dat wat oude spinnenwebben…” Ze leek een tijdje serieus over die vraag na te denken. Toen schoot haar opeens iets te binnen:” Hoe heet jij eigenlijk, met al die heisa ben ik het rats vergeten vragen!” Hij dacht even na en antwoordde:” Alexander Grimm.” Ze knikte, legde het doekje waarmee ze zijn hoofd had zitten afdekken weg en stond recht. “Ik ga de anderen even halen.” Meldde ze. “Je doet er goed aan van te blijven liggen.” Alexander knikte. Hij was niets anders van plan. Zijn hoofd protesteerde nu al bij elke beweging die hij maakte.

Er zijn nog geen reacties.


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen