Foto bij Hoofdstuk 4.1

Jack

Ik toeter wel een keer of vier voor ik eindelijk beweging zie in het huis van Meadow. ‘Eindelijk,’ mompel ik in mezelf als na een tijdje de voordeur opengaat en Meadow verschijnt. Ze trekt de deur achter zich in het slot en laat de sleutel in de plantenbak achter.
In twee sprongen is ze het trappetje met vijf treden af en rent naar de auto toe. ‘Hoi,’ verzucht ze als ze de deur opentrekt, neerploft op de stoel naast me en haar tas bij haar voeten op de grond gooit. ‘Hè, hè. Ik ben er klaar voor!’
‘Helemaal mooi,’ glimlach ik naar haar en trap na een korte blik in de zij- en achteruitkijkspiegel het gaspedaal in.
We zijn op weg naar Miriana, een klasgenootje tevens Meadows beste vriendin. Ze geeft een zomaar-feestje en als vriendin van Meadow ben ik ook uitgenodigd. Oké dan.
‘Ja, sorry,’ hoor ik Meadow zich verontschuldigen. Ze kijkt in de spiegel aan de binnenkant van de zonneklep boven haar hoofd en veegt een vuiltje uit haar ooghoek. ‘Kon ik er wat aan doen dat mama belde om te zeggen dat de planten per se nog water moesten. Anders was ik veel eerder geweest en had je niet zo ongelofelijk lang hoeven wachten.’
Ik kan er niets aan doen dat ik in de lach schiet om Meadow. Ze kijkt me met grote ogen aan, waarop ik lachend mijn hoofd schud. ‘Ik ben niet boos, hoor.’
‘Niet?’ reageert Meadow. ‘Zo zie je er wel uit.’
‘En bedankt!’ roep ik verontwaadigd uit terwijl ik de drukke snelweg opdraai. ‘Oh,shit,’ breng ik dan uit, met mijn ogen gericht op de ellenlange file waar we juist midden in beland zijn. We hadden beter binnendoor kunnen gaan.
‘Maakt niet uit.’ Ik kijk naar mijn vriendin. Met een hoofdknikje naar de drukte voor ons zegt ze: ‘Ik ben niet boos, hoor.’
Dit maal frons ik mijn wenkbrauwen om haar een geïrriteerde blik te gunnen. ‘Niet?’ brom ik dan, maar de trilling in mijn stem verraadt mijn sarcasme. ‘Zo zie je er wel uit!’ omdat ik Meadows stem probeer na te doen, begint ze me te slaan.
‘Stommerd,’ krijg ik naar mijn hoofd geslingerd. Ik trek een gek gezicht naar het meisje naast me, wie ik al een jaar of heel lang ken. Vanaf de eerste klas van de kleuterschool, dus dat is al een poosje gelede. Ik herinner me nog wel die foto’s in fotoalbums van toen ik klein was. Het was crazy hair day en iedereen mocht met zijn of haar mooiste kapsel naar school komen. Ik weet nog dat ik een tuinbroek aanhad met twee verschillende kniekousen; een met streepjes en eentje met bloemetjes. Mijn moeder had mijn haren getoupeerd, zodat alles recht overeind stond. Ook had ik meerdere strikjes in mijn haren. Ik leek op een vogelverschrikker die tot leven was gekomen met een heus vogelnest op haar hoofd. Meadow had iets van twintig vlechtjes in haar haren en zo stonden we naast elkaar toen de foto genomen werd. Elke met een rugtasje op onze rug, voor de schommelset op het schoolplein. Goede tijden waren dat.
‘Maar je bent nu weer helemaal beter?’ hoor ik me gevraagd worden. Ik knik, maar vang een glimp van mezelf op in de spiegel. Ik bijt op mijn onderlip.
‘Ja, ik kom maandag gewoon weer naar school,’ dwing ik mezelf te zeggen.
‘Zeg eerst nog maar niks op school, oké?’ galmt mama’s stem nog door mijn hoofd. Ze vertelde dat drie dagen geleden tegen me, toen we gebeld werden door het ziekenhuid over de uitslagen van de onderzoeken. De uitslagen waren nog niet erg duidelijk, weet ik nog dat de dokter zei. Er zou nog een nieuw onderzoek plaats moeten vinden, dus hij kon niets anders vermelden dan een vermoeden. Ook al doen ze dat normaliter niet, vermoedens vertellen aan patiënten, maat omdat hij en mijn moeder elkaar van vroeger kennen, vroeg mam ernaar. Poeslief. En ze kreeg het nog voor elkaar ook.
‘Gelukkig, het is altijd zo saai en stil zonder jou.’ Ik werp een blik op Meadow, die wat aan haar nagels zit te plukken. Ze zijn niet in een kleurtje gelakt, maar aan de glans die ik zie weet ik dat ze er weldegelijk lak op heeft zitten. Zoiets doe ik nooit. Ik lak mijn nagels echt nooit, want dat is het lelijk als je kort afgekloven stompjes hebt. Ja, ik bijt ze en ja, ik doe mijn best om ermee te stoppen. Ik probeer het echt, maar het is zo moeilijk.
Als ik vooruit kijk over alle auto’s heen, zie ik boven de oceaan aan de linkerkant de zon in de hemel staan. Daaronder zie ik de bergen – of heuvels, als je ze liever zo noemt - liggen en als ik mijn blik wat verder af laat dwalen naar recht kan ik The Hollywood Sign herkennen. De witte letters die het woord Hollywood aantonen op een berg. Een bekend plaatje en het is zeker iets waarvoor toeristen naar Los Angeles zullen komen, naast de leuke stranden en The Walk of Fame. Ik ben eraan gewend en het is eigenlijk slechts een puzzelstukje dat bij de grote Los Angeles-puzzel hoort. De dagelijkse files zijn zo normaal voor me en iedereen die hier ook woont. Oké, we zullen nooit volledig aan wennen, want we blijven altijd op die lange rijden auto’s vloeken, maar toch. Ik ben meerdere sterren uit Hollywoodfilms tegengekomen, zoals vele andere inwoners van deze grote stad.
We gaan bij de eerstvolgende afrit de freeway weer af, om binnendoor over alle highways verder te rijden. Het nadeel hieraan is dat je te maken krijgt met alle stoplichten die altijd vlak voor je neus op rood springen, maar alles beter dan de stilstaande auto’s overal om je heen in de file.

Reageer (2)


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen