Hoofdstuk 21
Ik schrok op toen ik het geluid hoorde van voetstappen. Ze kwamen steeds dichterbij. Ik wilde iets doen, maar mijn armen bewogen zich tergend langzaam en zelfs toen een minuut later fel licht binnenkwam, was ik nog geen meter verder. Het lukte niet. Ik werd tegengehouden door ketens.
Het licht verdween met het geluid van een dichtslaande deur. De voetstappen kwamen weer dichterbij. Ik kon niet verder achteruit dus bleef ik enkel als verstijfd zitten. Een deur werd geopend en gesloten. Ik wachtte op wat zou komen, maar er kwam niets. Voetstappen klonken opnieuw, verblindend licht deed pijn aan mijn ogen en vervolgens was er weer duisternis en stilte.
Dat was wat ik dacht tot ik een schaduw zag bewegen. Ik bewoog mijn keten weer, ik was hem half vergeten door de schrik. Natuurlijk kwam ik geen millimeter verder. Het enige wat het deed, was een dof geluid produceren en zorgen voor pijn aan mijn polsen. Dat zorgde er niet voor dat de schaduw wegging. Het kwam juist dichterbij, tot het voor de tralies stond. “Meria?”
Het duurde even voor ik over mijn verbazing heen was. Ik kende die stem! “Alexander?”
“O, je kent mijn naam wel.”
Tja, wat moest ik zeggen... ‘Ex-homosapien’ leek gewoon niet geschikt op dit moment. Bovendien had ik andere dingen aan mijn hoofd. “Ben je gewond?”
“Nee... Ze vonden het niet waard om me te ondervragen. Ik ben maar een zwakke zombie... Hoe gaat het met jou?”
“Geweldig...”
“Zijn dat... boeien?”
“Ja. Zit jij niet vast?” De gedachte aan of hij misschien superogen heeft, aangezien ik nauwelijks iets kon zien, verdween al snel weer tussen al mijn andere gedachten. Waarschijnlijk was zelfs een gedachte vasthouden al veel moeite.
“Zoals ik al zei, ben ik enkel een zwakke zombie... Waarschijnlijk vorm ik geen gevaar.”
“Dat is niet waar. Je bent niet... zoals Dave...” Het koste me moeite om het te zeggen. Dat was niet omdat ik Alexander niet wou opvrolijken of omdat het maar een zwak compliment was, maar meer omdat ik niet slecht over Dave wilde praten. Ik kende hem nauwelijks. We waren geen vrienden of wat dan ook. Ik dacht alleen, Dylan leek hem te mogen en hij had mij nooit wat gedaan. Ik kon beter niet nog meer vijanden maken. Voor zover dat mogelijk was in een cel...
Ach, waarschijnlijk had ik gewoon een zwak voor mensen die het mogelijk slechter hadden dan ik.
“Goh, dankje,” zei Alexander. Het klonk al net zo gemeend als ik.
“Graag gedaan.”
Het was even stil.
“Het is wel waar, weet je...” hoorde ik hem zachtjes zeggen.
“Wat?” Dit was wel gemeend.
“Van ons tweeën heb jij meer kans om te ontsnappen.”
Ik liet even een bitter lachje klinken. “Ze zijn nu vast opzoek naar jou, niet naar mij. Bovendien kan ik niets door die boeien. Geloof me, als jij er niet was, was er vast niemand die naar me zou zoeken.”
“Natuurlijk wel!”
Ik fronste. Dat klonk ook al gemeend.
“Er is altijd iemand. Je zult het zien.”
“Ze zijn misschien beter af zonder me...”
“Waarom zou je dat zeggen?” Hij klonk oprecht verbaasd. Ik moest toegeven dat ik ook wel overdreven dramatisch deed.
“Laat maar...”
“Ik zei toch dat Dylan om je geeft, en ik weet zeker dat lang niet iedereen achter zijn daden staat. Of, eigenlijk... achter zijn geendaden. Als ze wisten wat ze konden doen, zouden ze vast niet te beroerd zijn om te helpen.”
“Om... wie te helpen?”
“Jou.”
“Maar ik hoef geen hulp... Oké, nu wel. Maar... Ik weet zelf niet eens wat ik kan doen, hoe moet een ander dat dan weten?”
“Precies.”
Ik knipperde verbaasd.
“Maar twee weten meer dan één.”
“Wat zouden we moeten weten?”
“Nou, bijvoorbeeld waarom we hier zijn.”
“Ze zeiden dat ze monsters wilden onderzoeken. Ze willen weten waar onze school is.”
“Maar wat is de reden? Waarom nu?”
“Waarschijnlijk voor meer onderzoek, of om ons uit te roeien... Ze ontvoeren freaks al jaren.”
“Dat is wat ze zeggen...”
Het was weer even stil. Waarom zouden ze daarover liegen? Ze leken professioneel... Hoewel, dit was mijn eerste ontvoering, dus wat wist ik er nou echt van...
“Weet je wat mij is opgevallen? De laatste tijd zijn er veel zombies bijgekomen. Er wordt gefluisterd dat ze gecreëerd zijn en spioneren.”
Die groep zombiekinderen... Het was waar dat er meestal geen groep tegelijk naar de school kwam. Maar het leken zulke onschuldige kinderen... “Spioneren waarnaar? Naar onze school?”
“Nee, Meria, ze zoeken naar Star.”
“Zoeken naar Star?”
Alleen die naam deed al pijn. Het voelde alsof ik net was gedumpt, al had ze officieel nooit verteld dat ze niet van me hield. Dat deed ze ook niet, vast niet. Ze hield van die vissenkop van een Livius. En zelfs al zou dat wonder boven wonder niet zo zijn, dan nog kon het nooit wat worden. Niet eens door het hele vrouwengebeuren... ik bedoel, zij een meisje, ik een meisje... Ja , dat zou ook wel een probleem kunnen worden, maar daar kon ik nog mee leven. Het kwam door mij. Ik was te... ingewikkeld. Te lastig. Ze zou me nooit begrijpen. Hoe kon ze ook? Ze zou het ook niet moeten willen. Ik begreep mezelf al niet eens. Al mijn emoties en gedachten... Daar wilde ik niemand mee opzadelen.
Daarna bedacht ik me drie dingen. Het eerste was: Ik moet Star helpen! Ik probeerde voor de zoveelste keer los te breken, maar natuurlijk kon ik niets doen. Het duurde ook niet lang voor ik uitgeput neerzakte. Mijn energielevel was nog nooit zo laag geweest...
De andere twee dingen die ik bedacht waren gelukkig minder inspannend. Ik twijfelde wel voor ik het uitsprak. Alexander leek zo zeker. Ik wou hem niet... kwetsen. Al wist ik dat het raar was, aangezien ik een heks was en ik geen enkele moeite had om anderen te kwetsen als ik me aangevallen voelde. Of, dan eigenlijk ook wel. Een beetje, stiekem. “Star is een mens, dat weet ik zeker! Waarom zouden ze een mens willen vinden?”
“Weet ik niet.”
“En... als ze spionnen hebben, waarom hebben ze ons dan nodig? Ze kennen de weg naar de school dan toch al?”
Er klonk iets duisters in Alexanders stem, hij leek zijn woorden zeer amusant te vinden. “Niet alle zombies zijn hersenloze slaven.”
Reageer (1)
Snel verder C:
8 jaar geleden