002
Ivan keek de man recht aan. Zijn ogen stonden helder, zijn kalende hoofd zag eruit alsof hij vanmorgen een douche had genomen en zijn gezicht was weer ontspannen, totaal niet afwachtend zoals dat van iemand die een grap probeerde uit te halen. De chauffeur sprak de waarheid.
‘Ik moet verder, jongen,’ zei hij. ‘De bus die je moet hebben is hier over een minuut of tien.’
‘Ja, bedankt.’ Meer kon Ivan niet zeggen. De chauffeur leek niet gemerkt te hebben dat de tijd opeens vijf jaar was teruggesprongen – maar Ivan had het gevoeld, zijn lichaam had de tinteling geregistreerd.
Hij stapte uit en probeerde een reflectie te vinden in het glas van het bushokje. Zijn arm was dikker, dat wist hij al. Hij voelde zich beter, niet meer moe, en hij had zin in een croissant met aardbeienjam. Honger had hij al maanden niet meer gehad en trek in een bepaald soort voedsel voelde als een nieuwe ervaring, als een wens die een kind deed op pakjesavond. Hij wilde weten hoe hij eruit zag, wat zijn lichaam aankon, maar het glas reflecteerde nergens.
Op de bus wachten kon hij niet. Hij werd ongeduldig, hij wilde zichzelf zien, hij wilde naar huis, hij wilde bijkomen, hij wilde weten of hij inderdaad beter was. Hij stak zijn hand om zijn broekzak om zijn iPhone eruit te halen, maar hij voelde iets vierkanters, iets dikkers, iets met toetsen erop.
De Blackberry die hij jaren geleden had gehad lag in zijn hand.
Niet nadenken, zei hij in gedachten tegen zichzelf. Als je nu gaat nadenken, word je gek.
Na even gezocht te hebben vond hij het nummer van zijn moeder en met trillende vingers belde hij haar. Of ze hem alsjeblieft bij het ziekenhuis op wilde halen, vroeg hij. Een uitleg kon hij niet bedenken, dus hij besloot verder niets te zeggen.
‘Natuurlijk,’ zei zijn moeder, ‘ik wachtte al op je telefoontje. Hoe was het met opa?’
Opa? Ivan had geen grootouders meer. Op zijn zeventiende was zijn laatste opa gestorven, dat was in december –
‘2010,’ fluisterde hij.
‘Wat zei je?’ vroeg zijn moeder.
Zijn opa had voor zijn dood drie keer in het ziekenhuis gelegen. Vlak voor kerstmis was het duidelijk dat hij niet meer thuis zou komen, vlak voor nieuwjaar overleed hij ’s nachts, helemaal alleen, op een eenpersoonskamer niet ver van het kantoor waar Ivan te horen had gekregen dat hij zelf zou sterven. ‘Beter,’ zei hij, omdat dat woord al minutenlang door zijn hoofd spookte.
‘Gelukkig. Die indruk had ik gisteren ook al. Ik ben er binnen een kwartier. Heb je vanmiddag nog les?’
Les?
O natuurlijk, in 2010 had hij nog op de middelbare school gezeten. Maar nu had hij de hersens van een twintiger, het lichaam van een twintiger…
Op dat moment drong het tot hem door. Versuft zei hij zijn moeder gedag, hij drukte het gesprek weg, borg de telefoon op en liet zich op het bankje zakken.
Hij was niet beter. Zijn lichaam was weer zeventien en de kanker bestond niet. Nog niet.
Er zijn nog geen reacties.