Je bent nu een paar dagen in Riverwood. Je verbleef eerst bij Gerdur, de zus van Ralof. Maar door onverwacht familiebezoek, ben je verhuisd naar Alvar, de smid van het dorp.

* Dwemer zijn een oud elfenras dat onder de grond leefde in Skyrim. Het is niet duidelijk waarom ze opeens zijn verdwenen. De ruïnes staan er nog steeds. Echter zijn deze erg gevaarlijk.
*Bretons worden door Nords vaak uitgemaakt voor melkdrinkers.

Lusteloos lig ik in het gras. Het is hier zo saai. Er gebeurd helemaal niks in dit dorp. De zon schijnt, maar het is niet warm. Niet dat ik dat had verwacht. We zitten nu eenmaal in de meest noordelijke provincie van Tamriel. Ik heb ook niks te lezen bij me. Ik had gehoopt om naar Markath te kunnen, en daar Calcelmo te ontmoeten. Hij weet zoveel over de Dwemer, niet normaal. Maar helaas, ik zit hier nog wel even vast. Ralof is ondertussen naar Windhelm gegaan. Ik vind het prima. Hij vindt zichzelf iets te leuk. Bijna al die Nords vinden zichzelf helemaal geweldig. Er is niks mis met zelfvertrouwen, maar dit is belachelijk. Ik werd op dag een al uitgemaakt voor keukenhulp. Niet alle Bretons kunnen koken hoor! Stelletje racisten. De enige die wel aardig is, dat is Faendal, de boself. Hij weet natuurlijk hoe het is om anders te zijn. Overigens zijn Alvar en Sigrid ook wel aardig, net als hun dochter. Probleem is wel dat Sigrid denkt dat ik achter Alvar aan zit... Nou ja, niet teveel op ingaan denk ik. 'Arwen!' Die stem ken ik. Het is Gerdur. Wat nu weer? Ik sta op. 'Ja?; vraag ik haar. 'Zou je me een plezier willen doen? Met die aanvallen van draken, vind ik dat er hier meer soldaten moeten komen. Zou jij naar Whiterun willen gaan, en aan de Jarl vragen of hij soldaten naar Riverwood kan sturen?' Ik knik. Eindelijk een excuus om weg te gaan uit dit dorp. 'Ja, is goed. Hoe kom ik in Whiterun?' Gerdur veegt haar blonde haar uit haar gezicht. 'Simpel. Je volgt gewoon het pad naar beneden. Op een gegeven moment ben je het bos uit. Aan de linkerkant zie je een stad liggen. Dat is Whiterun.' Ik knik, dat is te doen. 'Dat moet te doen zijn. Moet ik wat meenemen? Hoelang is het lopen?' 'Je bent ongeveer een halfuur onderweg. Ik zou alleen wat water meenemen als ik jou was. Of in jouw geval, melk.' Ze grinnikt even. Ik zucht. Daar gaan we weer. 'Ik ben al onderweg.'
Ik loop het pad naar beneden. Het is hier best mooi. Toegeven, het is hier ook koud. Zouden hier oude Dwemerruïnes in de buurt zijn? Dat zou wel mooi zijn. Ik heb altijd al een ruïne vanbinnen willen zien. 'Hup! Doorlopen!' Ik schrik op uit mijn gedachten. Voor me zie ik een groepje aan komen lopen. Het zijn de Thalmor! En ze hebben een gevangene bij zich. Wat zou hij hebben gedaan? Ik schuif naar de zijkant van de weg. Ze komen dichterbij. Verbaasd kijk ik ze aan. De voorste glimlacht vriendelijk. 'Goedemorgen,' groet hij. Ik knik. 'Goedemorgen.' Ze lopen langs. Waar zouden ze naartoe gaan? Ik vertrouw het niet. Maar ik kan niks doen, ik heb geen wapen. Ik loop verder, en kan het einde van het bos al zien. Het zal niet meer ver zijn, hoop ik. Ik kom aan op een gigantische, open vlakte. In de verte zie ik de stad al liggen. Ah, je kunt het inderdaad niet missen. Er liggen wat boerderijen omheen, maar verder is er geen bebouwing. Gewoon het pad blijven volgen. Op een rustig tempo vervolg ik mijn weg. Ik kom langs een herberg. 'Honeybrew Meadery,' lees ik. De geur van honing komt me tegemoet, en ik moet watertanden. Dat ruikt lekker zeg! Ik kom hier dadelijk nog eens langs. In de verte zie ik een andere boerderij liggen. Wat is daar aan de hand? Ik kijk eens goed. Het lijkt wel een reus. Die aan het vechten is, met iets. Ik kijk nog eens goed. Het zijn mensen! Ik moet ze helpen, maar hoe? Ik kijk rond. Ik zie een paar stenen liggen. Beter dan niets, toch? Ik raap ze snel op, en ren ernaartoe. 'Houd vol!' schreeuw ik. Niet dat ik veel succes zal hebben, maar dat maakt niet uit. Ze kijken me aan. Ik gooi een steen tegen de reus aan. Bingo! Tegen zijn schouder. Hij blijft staan, en draait zich om. Hij kijkt me even aan. Oké, dat was misschien geen goed idee. De reus gromt, en heft zijn knuppel. Op datzelfde moment slaat de man zijn zwaard in het been van de reus. De reus brult, en valt neer. De andere twee vrouwen stormen op het beest af, en delen de laatste klappen uit. De reus is dood. Ik slik even. De man bergt zijn zwaard op, en kijkt me aan. Mijn hart staat even stil. Hij....Hij....Ik zucht. Hij is heel erg aantrekkelijk. Hij veegt zijn zwarte haar uit zijn gezicht. Zijn blauwe ogen kijken dwars door me heen. Ik slik even. 'Bedankt,' zegt hij. 'Uhu....' is het enige wat ik uitbreng. 'Hoe heet je?' vraagt hij. 'Arwen...' Hij glimlacht. Bij Akatosh, niet doen. Daar worden mijn benen alleen nog maar weker van. 'Leuk je te ontmoeten. Mijn naam is Farkas. En dat zijn Nadja en Aela. Bedankt voor de afleidingsmanoeuvre.' De twee vrouwen komen naar ons toe. 'Farkas, wat doe je?' vraagt Nadja. Ze heeft een zwaard en een schild vast, en kijkt me minachtend aan. 'Dit is Arwen. Ze heeft niet die reus afgeleid.' Aela slaat haar armen over elkaar. Ze heeft lang, rood haar, en een boog bij zich. 'Ah ja, de dapper Breton, zullen we maar zeggen.' Volgens mij vinden ze me niet aardig. 'Was je op weg naar Whiterun?' vraagt Farkas. Ik knik. 'Ja, ik moet bij de Jarl zijn.' Aela zucht. 'Verwacht niet teveel van hem.' Farkas kijkt haar even aan. 'Je kunt met ons mee. Wij hebben onbeperkte toegang.' Verbaasd kijk ik hem aan. 'Ik dacht dat ik gewoon de stad in kon komen.' Farkas schudt zijn hoofd. 'Niet meer. Niet met die draken.' Ik knik. 'Ik snap het. Heel erg bedankt.' Samen lopen we naar de stad toe.

Er zijn nog geen reacties.


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen