Paradijs
De muren van de kamer, die de grenzen vormden van zijn jonge bestaan, leken dichterbij te komen. Alsof ze hem wilden verstikken in deze kleine, kleine ruimte. Het was donker, maar dat was niks nieuws. In zijn leven had hij meer duisternis dan licht gezien.
Zijn bed was hard. Normaal had hij daar geen problemen mee, nu kon hij de slaap maar niet vatten. Hij draaide zich op zijn zij, om vervolgens toch weer op zijn rug te gaan liggen, de houding die hij altijd aannam. Hij voelde aan dat het nacht was, of toch zijn opvatting van nacht. Hij kon niet met zekerheid zeggen dat er buiten ook echt een maan en sterren aan de hemel fonkelden, dit was gewoon zijn slaapritme dat hij door de jaren heen had opgebouwd.
Toen hij eindelijk een beetje doezelde, hoorde hij de deur van zijn kamer met een krakend geluid opengaan. De enige lichtbron in de kamer, een kaars met een doffe schijn, waaide uit. Een fel licht scheen door de ingang naar deze ruimte. Het jongetje voelde hoe zijn bewustzijn tussen zijn vingers heen slipte, hoewel hij niet in slaap viel, was hij verdoofd. Hij zag hoe de man in de deuropening dichterbij kwam en zijn kleine lichaam in zijn armen nam, maar hij voelde het niet. Het leek zich allemaal buiten zijn bereik af te spelen, als een film, met hijzelf in de hoofdrol.
Toen hij op de ijzeren tafel werd vastgebonden, was alles terug helder. Hij voelde de ijskoude, stalen ketenen om zijn polsen en enkels. Een koud briesje woei over zijn lichaam. Hij rilde. De man die hem naar deze onbekende kamer had gebracht, boog zijn hoofd over het zijne. Zijn ogen hadden een helderblauwe kleur die bijna betoverd was, het kleine joch bijna in een soort hypnose bracht.
'Het doet maar heel even pijn,' grijnsde hij. Iets aan die grijns was angstaanjagend. Het jongetje rukte aan de ketens, maar ze gaven niet mee. Hij raakte in paniek. Een verse traan rolde over zijn wang en liet een warme lijn achter.
'Ik wil hier weg!' zei de jongen met een schrille stem. Hij had nooit veel gesproken. Ooit had hij het wel geleerd, dat praten. Maar praten tegen jezelf was nu niet iets wat heel erg leuk was. Soms deed hij het wel eens, om zijn stem te testen - af en toe was hij ervan overtuigd dat hij die verloren was. Meestal hield hij zijn lippen echter stijf op elkaar geklemd.
'Binnenkort zal het allemaal over zijn.' De man verdween uit zijn zicht, even later voelde hij een pijnlijke steek in de kromming van zijn elleboog. Vlak na die hevige, korte pijn, verloor hij definitief zijn bewustzijn, met de knagende gedachte dat hij nooit meer wakker zou worden.
Hij werd wakker in een korenveld. Het graan kietelde zijn wangen en toverden een lach op zijn gezicht. Boven hem zag hij de zon, die een oranje kleur aannam en langzaam achter de horizon wegzakte. Hij voelde zich bevrijd. Even was hij te bang om op te staan en tot de ontdekking te komen dat dit allemaal een droom was.
Hij bewoog zijn hand en gaf een kneepje in zijn arm om er zeker van te zijn dat dit alles geen prachtige droom was. Er was enkel een ding: hij had nooit eerder gedroomd. En dit was geen droom. Hij vóélde het. Heel deze nieuwe wereld die voor hem open ging, het was echt.
Hij rolde zich om en kwam moeizaam overeind. Hij had nooit veel rondgelopen in de kleine kamer waar hij voordien verbleef, daar was hij immers té klein voor. Hierdoor stond hij wat wankel op zijn benen, toen hij deze nieuwe wereld verkende.
Het was een verlaten plek. Dat kon het jongetje niet veel schelen. Hij had altijd opgesloten gezeten. Dit was een bevrijding, ook al was er niemand op dit euforische gevoel mee te delen.
Na vijf minuten door het korenveld te hebben gewandeld, struikelde hij. Hij kwam zacht terecht. Snel keek hij naar hetgeen waar hij over gestruikeld was. Hij boog zich voorover en nam de knuffel van de grond. Het was een olifant die hem met een aangename glimlach aanstaarde. Het beestje kwam hem vaag bekend voor, alsof hij dit knuffeldier al velen malen eerder had gezien. Hij kon niet stoppen met staren naar de knuffel. Toen hij eindelijk terugkeerde naar de werkelijkheid, was het korenveld verdwenen. Hij bevond zich in eeuwige leegte.
Gauw richtte hij zich weer tot het knuffeldier, in de hoop dat deze antwoorden zou brengen. In de handen van het diertje, was er plots een briefje verschenen. Er stond iets op geschreven, en hoewel hij nog nooit eerder leeslessen had gehad, kon hij toch perfect lezen wat erop geschreven stond.
Paradijs.
Maar hoe kon deze leegte om hem heen, zonder enig aangrijpingspunt, een paradijs, vol wonderen zijn?
Hij sloot zijn ogen, ademde diep in, en dacht telkens opnieuw aan dat enige woord, met de hoop dat zijn gedachten sterk genoeg zouden zijn om een verandering voor te brengen in zijn nieuwe wereld.
Paradijs.
Reageer (2)
Dit heb je bedacht door een plaatje? Knap! Best diep... Eigenlijk willen we allemaal een paradijs creëren.
9 jaar geledenNice!!!!
9 jaar geleden