Hoofdstuk 81
Een paar maanden later…
We stonden met de hele groep voor een brug, achter en in gepantserde wagens die de achterblijvers moesten beschermen tegen een eventuele kogelregen. Ik zat voorin een terreinwagen en keek nieuwsgierig door een verrekijker hoe het eraan toe ging aan de andere kant van het water. De Dwalingen waar we om hadden gevraagd in ruil voor de soldaten werden niet bepaald zachtaardig de vrachtwagens uit gewerkt. Ze droegen stuk voor stuk blinddoeken, op eentje na. Ik herkende hem als een docent op mijn oude school. Geen Dwaling, een deserteur. Het had geen nut hem een blinddoek om te doen, hij kende zo goed als iedereen hier toch al. Ik wist dat we één deserteur hadden geëist, maar dacht dat de Regering die had geweigerd.
‘Weet je dit zeker?’ Nathaniëls grote handen grepen mijn klamme vingers vast. ‘Je hoeft dit niet te doen. We kunnen vast ook wel iemand anders sturen.’
Het was de bedoeling dat ik hielp alle dossiers van de Dwalingen en de soldaten in het centrum zou wissen. Dat was het laatste deel van de missie. Ik zou Cam toegang tot de computer verschaffen door een er een programma op te zetten van het systeem ontregelde, zodat hij het echte werk vanaf een afstand uit kon voeren.
‘Ik weet het zeker, Nathan. Ik kom terug. Beloofd.’
‘Als dat niet zo is, kom ik je halen, Mae. Dat weet je.’
‘Ja,’ zei ik treurig. ‘Dat weet ik.’
‘Ben je er klaar voor, Maeve?’ Jordan verscheen in de auto met een stuk donkere, stugge stof in zijn handen.
‘Ja,’ besloot ik. Ik bood hem mijn handen aan, zodat hij ze voorzichtig, maar stevig aan elkaar kon binden. Ik was de enige van de groep zonder blinddoek. Ik zou vooraan lopen. Ik was de hoofdprijs voor de Regering. De uitwisseling met de Commandant zou later komen.
‘Kom dan maar.’ Avery hielp me de auto uit. Ze droeg een volledige uitrustig en een bivakmuts, net als de andere ex-soldaten die de krijgsgevangenen – en mij – naar het midden van de brug zouden begeleiden.
Ik gaf Nathaniël nog een laatste afscheidskus voor ik achter onze dekking vandaan stapte. Mijn haar werd opzij geblazen door de wind. Honderd meter voor me vormde zich een tweede rij. Ik zou straks het kamp van mensen binnenlopen die ik het diepst verachtte. Zij zouden mijn thuis moeten gaan vormen voor de komende paar weken of maanden.
‘Maeve! Kom hier, dan maak ik je los. Goed je te zien.’
‘George.’ Ik gaf hem een knikje.
Hij was nog steeds rood.
Hij was mijn aandacht niet waard.
Ik haatte hem.
Het appartement wat de Regering voor me had geregeld liet niets te wensen over. Het was belachelijk groot voor één persoon en was gevestigd op de veertiende verdieping van een appartementengebouw in het hart van de hoofdstad. Vanuit mijn woonkamer had ik door de glazen wand zicht tot wat leek op het einde van de wereld, zo ver kon ik kijken. De vrouw die het gebouw beheerde kwam elke avond voor het eten kijken of alles naar wens was en of ik nog niet van het balkon af gesprongen was, hoewel ze daarvoor in de essentie natuurlijk alleen maar voor op de stoep hoefde te kijken.
De computers in het hok stelden niet zoveel voor. Het was uiteindelijk verassend simpel om binnen te komen. George had me uitgenodigd voor een evaluatiegesprek. Dat was een heleboel onzin. Hoe ongelooflijk fantastisch groot ik me had gehouden en dat ik een aanwinst was voor het soldatenkorps, maar dat ze me toch liever niet meer in het veld in wilden zetten maar me wilden vragen les te gaan geven over Dwalingen. Uit de eerste hand, als het ware. Ik accepteerde het aanbod, maar puur voor de vorm. Dit was de dag dat ik in zou breken in het systeem. Of het nou lukte of niet, morgen was ik weg. Vannacht stond ik met een paraplu en in de regen bij een in onbruik geraakte bushalte buiten de stad. Ik zou worden opgehaald door een vrachtwagen met een losse achterklep. Het was een rit van drie uur, die ik door zou moeten brengen tussen zakken met voedsel. Ik keek er nu al naar uit.
Het alarm snerpte in mijn oren. Rennende voetstappen overal om me heen, naar de plek waar iets fout was gegaan. George had me bij aankomst verteld dat het beveiligingssysteem een beetje overwerkt was en graag paniek zaaide om niets, maar ik kon het toch niet helpen bang te zijn. Als het goed is, was het me gelukt in te breken in het systeem en Cam, die nu achter zijn vele computerschermen in het hoofdkwartier van de rebellen zat, toegang te verlenen tot alle dossiers.
Ik kon nu niets meer doen, behalve in een soortgelijk tempo als de mensen om mij heen richting de uitgang lopen. Mijn pogingen eruit te zien alsof ik me op mijn gemak voelde en absoluut niet schuldig was aan inbreken in computers van de Regering, leken goed te gaan. Niemand keek me verdenkend aan. Toen ik het gebouw uitliep, scheen er een waterig zonnetje. Vanuit het zuiden naderden er donkergrijze regenwolken.
Door de regen zag ik de vrachtwagen niet goed aankomen. De lichten stonden nog uit. Ik keek niet wie er reed. Ik trok gewoon de deuren open en sprong erin. De zakken met voedsel waren afwisselend hard en hobbelig en zacht en vervormbaar. Ik smeet de eerste groep naar de achterkant van de laadruimte en bouwde van de tweede groep, al struikelend en terwijl ik een paar schaafwondjes opliep, een veilige basis die me behoedde alle kanten op geslingerd te worden in de bochten.
Al met al was de rit niet zo verschrikkelijk als ik had verwacht. De vrachtwagen reed vrij langzaam en nam de rustige wegen, waar dan wel meer bochtjes waren, maar minder ander verkeer en sowieso minder controle. Na een half uur viel ik in slaap tegen de zakken vol met meel.
Reageer (1)
Ik zou wel weten wat ik moest doen hoor met die zakken vol voedsel.
9 jaar geleden