Er woei een frisse poolwind. Dat was niet vreemd voor waar ze zich bevonden en voor vuurmeesters was het geen probleem om zichzelf op te warmen, maar Zuko had liever gehad dat ze terug waren in de Vuurnatie, waar het een stuk aangenamer was en waar hij zich niet de hele tijd op zijn ademhaling hoefde te focussen.
‘Neem een kopje thee, Zuko. Daar krijg je het wel warm van.’
Zuko negeerde zijn oom, die naast hem stond op het dek van het schip en een dampende kan thee in zijn handen hield. Hij was de enige die hem wilde bijstaan, maar op dit moment wilde Zuko het liefste even alleen zijn met zijn zorgen.
Iroh leek dat aan te voelen, want hij herhaalde zijn woorden opnieuw, waarop Zuko een vuurwolk uitblies door zijn neusgaten en zich geïrriteerd tot zijn oom richtte. Deze leek niet aangedaan te zijn door de woede-uitbarsting van zijn neef, waardoor Zuko al snel weer afdroop.
‘Ik hoef geen thee, oom,’ bromde hij.
‘Je wordt er anders ook een stuk rustiger van.’
‘Ik heb toch nee gezegd?’
Iroh schudde zijn hoofd en Zuko zuchtte gefrustreerd. Het was soms alsof zijn oom hem enkel probeerde te bemoederen en hem klein wilde houden, terwijl hij intussen wel bewezen had dat hij dat allang niet meer was. Hij was niet voor niets drie jaar geleden van huis gegaan met een schip en bemanning. Hij had moeten bewijzen dat hij een man was en geen jongen en dat had hij gedaan. Of geprobeerd.
‘Je vader zal je heus wel weer toelaten tot het paleis, weet je,’ begon oom Iroh nadat het enkele minuten stil geweest was. Zuko wilde hem afkappen, maar er kwamen geen woorden meer. Niet van zijn oom, tenminste, want een van de wachters schreeuwde dat hij iets had gezien.
Zuko kreeg van een van zijn bemanningsleden een verrekijker in de hand gedrukt die hij tegen zijn goed oog drukte. Zijn linkeroog was drie jaar geleden verminkt en hoewel het nog werkte, was de huid gevoelig in deze kou. Het koude staal van de kijker zou hem dan ook geen goed doen. Dat had hij aan den lijve ondervonden.
Hij richtte zijn blik in de richting die de wacht aanwees en zag waar ze op doelden. Een grote, witte muur rees op uit het water. Het embleem van de Waterstam was in de verharde sneeuw uitgehakt.
Zuko wist niet of hij vreugde voelde of dat de opwinding met iets anders te maken had. Angst, heimwee… De Avatar moest hier zijn, hij moest een leraar hebben. Het was slechts een kwestie van tijd voor hij hem deze keer zou vinden. Als hij het maar goed deed. Hij wist alleen niet wat hij als beste kon doen. Het was zijn doel geweest de Avatar te volgen naar de Noordpool, maar hij had in de tussentijd niet nagedacht over wat hij zou doen als hij de Avatar daar ook daadwerkelijk zou aantreffen.
‘Blijf uit het zucht van hun wachtposten, prins Zuko,’ zei Iroh die het zich gemakkelijk had gemaakt op het dek en voor zichzelf thee inschonk.
‘Dat snap ik ook wel,’ blafte hij. De toon waarop zijn oom sprak, beviel hem niet. Hij was geen kind meer.
‘Ik wilde je enkel helpen,’ antwoordde zijn oom gepikeerd en hij nam een slok van zijn thee. Zijn handen rustten voldaan op zijn ronde buik en Zuko rolde met zijn ogen. De man was goed voor hem, maar hij was ook mild en oud. Hij kon zich de jonge, machtige generaal die hij ooit was geweest, niet voor de geest halen. Alsof die oom Iroh zich enkel in een droom had bevonden. Toch was hij de enige die Zuko wilde bijstaan op zijn reis… Wat zei dat dan over hem?

Reageer (3)

  • Trager

    Hahahha, dat plaatje van Zuko :')!

    1 decennium geleden
  • Caraxes

    Zuko blijft altijd een van mijn favoriete personages. Vroeger vond ik hem vooral grappig en vermakelijk als hij de Avatar weer niet eens ving, maar er zit zo veel meer achter dit personage (achter de meeste personages). Heel goed geschreven!

    1 decennium geleden
  • SonOfGondor

    Oh, Zuko..

    1 decennium geleden

Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen