9
Maar voordat we tijd hadden om te bedenken hoe we verder gingen, hoorden we voetstappen. Een zaklamp scheen rond, en we hoorden twee huismoeders zachtjes kwebbelen. In paniek keken we elkaar aan. Waar moesten we heen? Ik liep achteruit weg, met een knal tegen een dikke eik aan. De huismoeders waren onmiddellijk stil. ‘Hoorde jij dat ook?’
Snel verstopten we ons achter de boom. De huismoeders kwamen dichterbij en beschenen de voorkant van de boom. We moesten hier weg – zometeen keken ze aan de achterkant! Arabella tikte zachtjes op mijn schouder en wees toen omhoog, naar de boom. Ze wou dat we in de boom klommen! Probleem 1; ik kan totaal niet klimmen. Probleem 2; ik heb hoogtevrees, dat wisten zij ook wel. Maar voordat ik iets kon doen, pakten Arabella mijn voet en duwde die omhoog. Clemmie begreep haar plan en greep mijn middel en duwde mee. In paniek greep ik een boomtak boven me vast, en trok me omhoog. Toen gaf Arabella Clemmie een zetje, en ook zij zat in de boom. Toen klom Arabella zelf soepeltjes de boom in. Net op tijd, want de huismoeders liepen rond de boom – en schenen toen omhoog. Vlug trokken we onze benen in en klommen een tak hoger. De huismoeders bleven tien eindeloze seconden omhoog staren en schijnen, terwijl wij daar – onze adem inhoudend – zaten. Na een tijdje liepen ze door, opgewonden kwebbelend. We zaten nog ruim tien minuten in de boom, niet in staat te bewegen.
‘Zullen we maar eens verder gaan?’ vroeg Clemmie uiteindelijk.
Ze liet zich soepeltjes naar beneden glijden, gevolg door Arabella. Toen ze veilig en wel op de grond stonden, keken ze omhoog.
‘Kom je nog?’
Hoogtevrees, hallo!
‘Ze heeft hoogtevrees, weet je nog?’
‘O ja. Weet je, ga aan de onderste tak hangen, schat, en laat dan los.’ Leuk geprobeerd. Maar ik moest dit doen voor onze wraakactie. Vaarwel, wrede wereld. Ik ga uit de boom klimmen.
Langzaam liet ik me zakken, tot ik aan de onderste tak hing. En toen liet ik los.
Het duurde verbazingwekkend lang voor mijn voeten de grond raakten. Blijkbaar had ik ruim twee en een halve meter boven de grond gehangen. Uiteindelijk stond ik op de grond, helemaal bibberig.
‘Zullen we verder gaan?’ vroeg Clemmie weer. Maar waarheen?
Uiteindelijk hadden we een route gevonden. We braken in, en iets daarna ook weer uit, bij het practicumlokaal. Daar wouden we door de deur naar de binnenplaats gaan, maar die zat natuurlijk op slot. Daarom klommen we door een raam dat ook aan de binnenplaats lag, naar buiten en renden over de binnenplaats naar de gymzaal. Toen gingen we via de gymzaal naar de hal, en via daar naar het hoofdgebouw. En toen kwamen we bij het biologielokaal.
We hadden allemaal een hoge staart in, maar door mijn eigenwijze krullen, had ik schuifjes moeten gebruiken. Geniaal, al wist ik dat toen ik mijn staart in deed, nog niet. Want de deur van het biologielokaal zat natuurlijk ook op slot, en het lokaal had alleen maar ramen aan de buitenkant, op drie-hoog. Daar stonden we dan, voor een dichte deur. Opeens kwam ik op het geniale idee, dat we een ander voorwerp als ‘sleutel’ moesten gebruiken. We hadden allemaal takjes in ons haar, omdat we in en uit de boom moesten klimmen. We probeerden allemaal omstebeurt de takjes die in ons haar zaten, maar geen werkten. Toen ik mijn haar afzocht naar nog een takje, stuitte ik ineens op een schuifje. Ik pakte het, duwde het in het slot, prutste wat en hoorde een duidelijk klik.
Ik duwde tegen de klink, en deur ging open. Met open mond staarden Clemmie en Arabella me aan. ‘Schuifjes,’ lachte ik.
Snel liepen we naar binnen, naar het bureau van de leraar. En toen hoorden we wéér voetstappen. Geschrokken sprongen we achter een kast, die over dwars in het lokaal stond. Toen keek het hoofd van een huismoeder om de hoek van de deurpost.
‘Hoe kan de deur nou open zijn,’ murmelde ze verbaasd. Ze drukte op de lichtknop.
Felle TL-buizen sprongen klikkend aan. Vliegensvlug bukten we, in de hoop dat de huismoeder onze hoofden niet had gezien. Ze liep even het lokaal in, keek rond, liep weg, drukte het licht uit en draaide de deur op slot.
‘Het is ook altijd wat. Hoeveel huismoeders hebben ze hier wel niet?!’ gilde Arabella verontwaardigd.
‘Stil!!’
‘Hoe komen we er nou weer uit?’ vroeg ik me hardop af.
‘Schuifjes,’ lachte ze beide.
Behoedzaam liepen we terug naar het bureau, en openden verschillende laatjes. Pas na meerdere, overvolle laatjes, zagen we iets van waarde. Een heel laatje lag helemaal vol met in beslag genomen mobieltjes. Ik zag de meest uiteenlopende modellen, van roze Hello Kitty-touchscreens en paarse, met diamantjes belegde telefoontjes, tot zwarte, uitschuifbare modellen. Maar mijne zat er niet bij. Verwoed begonnen we te graven in de hoop mobieltjes. Helemaal onderop lag een zwarte iPhone met een gekleurd hoesje eromheen. Blij pakte ik mijn mobieltje, en drukte met een paperclip op het simkaartvakje. Ik was zo slim geweest om mijn andere, gekochte mobieltje mee te nemen. Snel wisselde ik de simkaarten om, en legde toen mijn mobieltje terug op de hoop.
We liepen terug naar de deur, en pakte nog een schuifje uit mijn haar, dat inmiddels behoorlijk voor mijn ogen begon te hangen.
‘Ze kosten zeven euro per pakje,’ kermde ik, terwijl ik mijn schuifje in de richting van het slot bewoog.
‘Doe het nou maar gewoon.’
‘Je krijgt nieuwe van me,’ beloofde Clemmie.
Toen zwaaide de deur open, en renden we naar de hal, de gymzaal, over de binnenplaats, naar het dierenverblijf, en tenslotte alle trappen op, naar onze kamer.
Snel kleden we ons om, te hyper om onze tanden te poetsen. Giechelend kletsten we nog uren, tot de vermoeidheid ons uiteindelijk toch echt greep.
De volgende ochtend steeg er een woest gebrul op uit het biologielokaal.
De leraar ijsbeerde woest voor de klas, terwijl hij met consumptie in onze richting blafte: ‘Er is potverdomme vannacht ingebroken in mijn lokaal. De daders hebben tussen de in beslag genomen mobieltjes gerommeld, maar hebben niets mee genomen. De daders zijn mensen van deze school. Het bestuur is van mening dat we zullen er nooit achter komen, maar als het één van jullie is, hebben jullie echt een heel, heel groot probleem. Ik hoop dat de daders een leuke nacht hebben gehad.’ Reken maar. De laatste zin schreeuwde hij gefrustreerd door het lokaal. God, wat haat ik die man. Ik zat met een grote grijns naast de jongen met de groene ogen, die zoals alle vorige keren zijn stoel zo ver mogelijk van mij vandaan had geschoven. Ik negeerde hem.
‘Maar ik heb zo mijn bedenkingen, ook over jullie. Ikzelf verdenk zo ook een paar. Mevrouw Smith, bijvoorbeeld, of uw buurman, wiens mobiel ook in beslag is genomen.’
Mijn grijns van zonet was totaal verdwenen. Woedend staarde ik hem minutenlang aan. Uiteindelijk had ik mezelf weer onder controle, en zei ik kalm: ‘Ik was het niet, meneer. Hoe zou ik moeten inbreken in uw lokaal?’
‘Ik heb geen idee. Maar u kennende bent u tot alles in staat.’
Toen bedacht ik me iets. ‘Meneer, ligt mijn mobieltje nog in uw la?’
‘Van welk model bent u in bezit?’
‘Een zwarte iPhone met een gekleurd hoesje.’
Hij begon verwoed te rommelen in het laatje, en kwam uiteindelijk tandenknarsend naar boven en gaf uiterst langzaam toe: ‘Ja. Uw toestel ligt hier nog.’
Met een grote grijns leunde ik achterover.
Daarna ging hij het hele uur door met het ‘verhoren’ van andere ‘verdachten’, wat inhield dat hij iemand beschuldigde en dat die persoon dan iets riep waardoor bleek dat hij of zij onschuldig was, vroeg naar zijn of haar mobieltje, dat vervolgens met een teleurgesteld gezicht van de leraar werd gepakt. Het bestuur had gelijk, hij zou er nooit achter komen.
Reageer (2)
hahah geniaal!
1 decennium geledenKudo van mij.
1 decennium geleden