5.5
Aurora
“Geef hem niet de schuld. Het zijn jouw woorden!” Er is niemand te zien, die wat ik doe aan de koning door zal geven dus sla ik hem weg. “Je hebt me gebruikt. Hoe beviel dat?”
“Hoe kan je dat geloven, Aurora? Hoe kan je geloven wat hij zegt?” Hij gaat naast me op het bed zitten en negeert mijn woedende blikken.
“Omdat het de waarheid is. Dat is het altijd al geweest. Laat me nu alleen.”
“Nee.” In zijn ogen laait een vuur op dat ik er eerder nog niet in heb gezien. “Hier kan je me niet zomaar wegsturen. Wij gaan praten.”
“Waarover? Dat ik zo stom was om te gaan voelen? Dat hoef je me niet te vertellen.”
“Ik loog tegen de koning, liefje. Om jou mee te krijgen, zodat we alleen konden zijn.”
Misschien is de pijn, die nu in zijn ogen ligt, wel echt, maar ik weiger om me daardoor te laten vermurwen. “De koning zou het gezien hebben als je loog. Daar is mijn oom zeer bedreven in.”
“Kennelijk ben ik beter in liegen. Ik vind je geweldig, prinses. Je bent mooi, begeerlijk en je brengt mijn hoofd op hol.”
De pijn die vanuit mijn hart door mijn lijf schiet laat de pijn in mijn benen verbleken. Hoe kan hij zoiets tegen me zeggen? “Je moet met een betere leugen komen wil ik je geloven.”
“Maar het is de waarheid! Ik hou van je, prinses.”
“Dat is laag en gemeen om nu te zeggen. Na wat je hebt gedaan.”
“Ik ben voor je door het stof gegaan!” Michaël zit nog steeds naast me en grijpt opeens mijn hand beet. “Ik probeerde je te beschermen, prinses.”
Wat zou ik hem graag willen geloven… Alleen zie ik geen reden om dat te doen. Alles wat hij tegen de koning heeft gezegd is waar. Alleen mijn bloed zou mannen aantrekken. Iets anders heb ik niet. Triest staar ik voor mezelf uit en zucht. Ik had mezelf niet moeten laten geloven dat het anders kan zijn.
Er zijn nog geen reacties.