1.3
Aurora
De zenuwen beginnen steeds erger op te spelen hoe dichterbij het moment komt. Alleen in een kamer diep in de catacomben druk ik een hand tegen mijn rommelende maag. Natuurlijk moet het juist vandaag opspelen. Gisteren viel het nog wel mee op wat misselijkheid in de koets na. Ik wil dat het voorbij is.
Zonder te kloppen vliegt opeens de eikenhouten deur open en ik draai me snel om bij het geklop op de vloer. In de deuropening staat een lakei zeer statig te kijken.
“Zijne koninklijke hoogheid Richard David Eduard, koning van Aldinia.”
Voordat mijn oom begint te denken dat ik hem geen respect betuig zak ik neer in een diepe revérence. Mijn neus raakt bijna de grond, precies zoals ik het heb geleerd en waar ik jaren op heb geoefend.
Een klein tikje op mijn schouder geeft aan dat ik omhoog kan komen en even sierlijk als ik neerzeeg sta ik nu weer op. “Majesteit, waaraan dank ik het genoegen van uw bezoek?”
De deur valt met een klap dicht ten teken dat de lakei weg is en nu zijn we alleen. De koning en ik.
“Ik kom alleen langs om je te herinneren aan onze plicht, Aurora. Als een lid van deze familie heb jij die ook.”
“Dat weet ik, majesteit.”
Het is even stil. Dan begint de koning weer te spreken. “Onthoudt dat als je de draken tegemoet treed. Je geeft hun evenveel respect als je een hertog zou doen.”
“Natuurlijk, majesteit.”
Hij strijkt met zijn hand door zijn baard, die altijd op dezelfde lengte wordt geknipt. “Dan kun je gaan, Aurora. Stel ons niet terreur.”
“Nee, majesteit.” Zonder mijn rug naar hem toe te draaien of te zeggen dat dit mijn kamer is loop ik richting de deur en glip er dan doorheen.
Als dit het grootste obstakel van de dag zou zijn was er niks aan de hand geweest, maar dat was dit niet… Dat zijn de draken.
Er zijn nog geen reacties.