Hoofdstuk 8
Meria
Ik zuchtte en liep het gebouw uit. Het bos kwam al snel dichterbij en voor ik het wist stond ik er middenin. Ik liep en liep. Geen idee waar ik heen ging.
Uiteindelijk werd ik moe en liet ik me tegen een boom aan zakken. Ik sloot mijn ogen. Het meisje kwam weer in mijn gedachten. Ik fronste. Het leek wel alsof ik geobsedeerd raakte. Of anders verliefd. Alsof ik nog niet genoeg aan mijn hoofd had. Ik kende haar nauwelijks. Het langste gesprek dat ik met haar had was alsnog kort. Waarom kwam ze dan steeds terug in mijn gedachten?
Op mijn poging om het goed te maken tussen haar en de groep had ze niet veel gereageerd. Het leek alsof ze nog te verbaasd was door alles. Te... gewoon te. Wat ik wel kon begrijpen. Als ik nooit iets van andere wezens had geweten – wel van gehoord natuurlijk maar niet echt geweten – wist ik vast ook niet wat ik had moeten zeggen. Het leek me het beste om het dus niet te lang te maken en te wachten tot ze naar mij zou komen, mocht ze nog vragen hebben. Ik zei haar dat dat altijd kon. O, waarom zei ik dat eigenlijk? Waarom heb ik haar gevolgd?
Ik schrok toen er opeens een schaduw over me heen viel. Dylan stond voor me en keek op me neer. “Je weet inmiddels wel wat je doet, toch?”
Zijn blik had iets duisters, maar ik keek er dwars doorheen. Hij was niet boos. Hij was bang, net zoals iedereen. Ik zuchtte. “Ja... Ik weet zelf ook niet waarom ik steeds naar haar toe blijf gaan.”
“Ze is niet zoals ons.”
“Ik weet het. Het is gevaarlijk...”
Dylan trok even een wenkbrauw op. Ik vroeg me af waarom, maar die gedachte verdween al snel weer. “Laat haar gewoon met rust, oké?”
Ik knikte en keek hoe Dylan zich omdraaide en weg liep. Ik opende mijn mond. In mijn gedachten waren al veel beginnen van zinnen gemaakt, maar voor ik de tijd kreeg om er echt eentje af te maken, zag ik een zwarte flits en was hij weg.
Tranen verschenen in mijn ogen. Ik stond op, maar bleef staan. Hij had het meisje wel uit mijn hoofd gehaald. Nu dacht ik aan Dylan en aan hoe alles was geweest. Hoe alles was begonnen.
Ik bleef even daar staan, maar na een kwartier was ik nog niet echt rustig. Ik besloot mijn tranen te drogen en terug te lopen. In de gangen kwam ik Dylan weer tegen. Vreemd genoeg was hij niet vergezeld door de andere jongens, wat binnen meestal wel het geval was. Hij keek me aan en ik keek terug. Opnieuw dacht ik aan verschillende dingen. Hoe hij zei dat ik haar met rust moest laten. Hoe hij zijn excuses zou aanbieden. Hoe hij – dat was het meest waarschijnlijke – zwijgend zou weglopen. En aan nog veel emotionelere momenten. “Hoe wist je dat ik in het bos was?” vroeg ik uiteindelijk.
Hij glimlacht lichtjes. Een glimlach die ik al lang niet had gezien. Ik merkte opeens dat ik het had gemist. Het beetje hoop begon weer te branden, zoals eerder op de dag. Was dat echt nog maar een aantal uur geleden?
“Je bent voorspelbaar. Daardoor wist ik ook dat je haar achterna zou gaan.”
De woorden waren niet extreem aardig. In een andere context kon je ze zelfs kwetsend noemen. Maar iets in zijn donkere ogen zorgde ervoor dat de hoop bleef branden.
“Je bent hypocriet” en “het was een ongeluk” waren zinnen die al snel weer verdwenen waren.
Reageer (2)
Ik wist eerst niet over wie het ging. Maar nu wel. Vaag...
1 decennium geledenIk heb medelijden met haar!
1 decennium geledenHet is een echt goed verhaal.
Het maakt me nieuwsgierig.
Ik heb wel een tip:
Zet de POV boven aan het hoofdstuk.
Dan weet iedereen over wie het gaat.