Hoofdstuk 57
Praten met mensen die ik niet mocht, was nooit mijn sterkste punt geweest. Dat zou het waarschijnlijk ook nooit worden. George en de andere mannen deden echt hun best om me op mijn gemak te stellen, maar het hielp niet. Juist omdat ze constant bleven herhalen dat ik me moest gedragen alsof ik thuis was, en me koekjes en drinken aan bleven bieden, werd ik gespannen. De redenen die ze hadden sloegen niet op mij, ze klopten niet met wat ik van mezelf dacht en wist. Zij dachten dat ik lief was, dat ik luisterde en antwoorden gaf waarin er geen woord was gelogen.
Ze stelden me allemaal vragen, zoveel dat het een beetje op een kruisverhoor begon te lijken. De eerste dingen waren simpel, omdat ik die antwoorden al twee maanden lang constant herhaalde. In het begin waren dat namelijk ook echt de redenen, of het punt van keuzes – in het bijzonder verkeerde keuzes – na dan. ‘Ik ben niet goed met geweld en martelingen. In principe kan ik toekijken zonder een spier te vertrekken, maar ik kan het zelf niet uitvoeren. Ik weet niet waar het door komt. Ik kan wel op mensen schieten, maar geen messen gooien.’
‘Heb je ooit geprobeerd op mensen te schieten?’
‘Tijdens de opleiding, in het tweede jaar, moesten we op Dwalingen schieten. Ze hadden als het ware kleine schietschijven op hun benen en andere relatief veilige plekken, waar ze kogelbeschermers hadden. Alleen de mensen die goed konden richten mochten dat doen, ik dus ook. Ik raakte er eentje in de voet, toen hij me had uitgescholden.’ Dat was vóór de grote ommekeer. Toen ik feitelijk nog een brave burger was. Midden in de puberteit was ik een beetje opvliegender dan normaal.
‘Hoe werd jouw idee opgevat door je collega. Hij is ook in de stad, toch?’ De man die de meeste vragen stelde was niet George. George was de man die aan het hoofd van de tafel zat met zijn handen gevouwen voor zich en een geïnteresseerde blik in zijn ogen. George maakte me bang. De man die zijn mond wel open trok was een ouder exemplaar. Hij had een kale plek op zijn achterhoofd, die werd omkranst door dunne, grijze haren. In principe zag hij er net zo niet-ondervoed uit als George. Zijn gezicht zag eruit als dat van een oud opaatje.
‘Je bent een goede schutter, toch? Zou je er iets voor voelen schietlessen te geven na je opleiding? Je eerste paar dagen vrij had je dat ook gedaan, als ik me niet vergis. De evaluaties die we de docenten in lieten vullen, waren allemaal heel lovend. Je hebt kwaliteiten, soldaat.’
Ik dacht even na. Het was al eerder in me opgekomen, maar ik had nooit gedacht dat ze er hier over zouden beginnen. Het bood eigenlijk zelfs een nieuwe, acceptabele uitweg. Ik kon een leven lijden waarin tenminste een paar mensen waardeerden wat ik deed en waarschijnlijk kon ik zelfs in de buurt van geluk komen. Maar niet helemaal, want ik wist waar mijn leerlingen later terecht kwamen. Ik wist heel erg goed wat ze zouden gaan doen.
Daarnaast was er nog iets veel belangrijkers wat ik tegen het aanbod in zou willen brengen: Nathaniël. Maar dat mochten zij niet weten.
Ze waren slim, dat moest ik ze nageven. Met alle vragen hadden ze me soepeltjes in een hoek gedreven. Ik kon nog maar één ding zeggen: ‘Uhm, ja, dat lijkt me geweldig.’ Meer kon ik op het moment even niet verzinnen.
‘Prachtig. Dat is natuurlijk iets voor de toekomst, maar wel iets leuks om over na te denken. Voor nu springen we even over naar het volgende punt…’
Ik zat minstens twee uur in die ruimte. Twee uur van leugens en hatelijke opmerkingen die door mijn hoofd schoten. Na die twee uur liet George me uit. Hij liep met me mee tot de lift, daarvandaan werd ik met rust gelaten.
Ik nam de tijd om op de knopjes te drukken en mijn gedachten op een rijtje te zetten. Het verhoor zelf was niet eens zo boeiend of ingewikkeld geweest. Gewoon vragen waar ik een antwoord voor op moest dissen. Het was net school, alleen hing er hier iets meer van af.
Ik bleef nu niet stil staan in de hal. Ik wilde zo snel mogelijk lekker douchen. Het was laat, ik was moe en gestrest. Wat ik nodig had was een kop chocokoffie.
Ik vroeg aan de mensen voor het gebouw waar de soldaten heen moesten die waren uitgenodigd voor de speciale driloefening. Ze wezen me vriendelijk de weg en prezen me ‘dat ik zo ver gekomen was’. Alleen de meest veelbelovende studenten mochten hieraan deelnemen. Verder was het vooral het leger en een paar soldaten die werk op straat deden. Niet veel bijzonders, eigenlijk, maar zij waren de mensen met de meeste vrije tijd. De soldaten die niet iedere minuut van de zonnecyclus bezig waren met hun werk.
Deze mensen waren ook de vervangers van Ons Welkom. In tegenstelling tot die eerste, konden zij het nog wel opbrengen om te lachen en me echt hartelijk te verwelkomen. Ik kreeg nog net geen knuffel.
Een wat dikkere vrouw, waarvan ik ten zeerste betwijfelde of zij nog wel een rennende delinquent kon achtervolgen, bracht me naar de slaapzalen. In dit gebouw geen sierlijke, adembenemende hal. Geen knopjes in de lift. Gewoon alles wat ik gewend was, niets bijzonders. Eigenlijk was het best… deprimerend.
De muren van de slaapzalen waren een heel lichte kleur grijs. Er stonden heel veel bedden die me deden denken aan het centrum. De frames waren precies hetzelfde, alleen waren hier dikkere matrassen en minder afbladderende verf. Ik zag mijn tas bij de deur liggen, in elkaar gedeukt en verfrommeld – er zat veel te weinig in om de vorm erin te houden. Iemand had hem daar neergegooid vanaf de slaapzaal, niet vanaf de deurpost.
Ik keek snel de ruimte door. Zestien bedden. Jezus, ik had hier nog minder privacy dan thuis in het centrum. Er waren nog twee bedden vrij aan het einde van het gangpad, het verst van de deur waar in grote letters BADKAMER op stond.
Ik rolde met mijn ogen. Het ging er hier écht zo aan toe als op school. De lievelingetjes van de juffen en meesters werden gehaat en belachelijk gemaakt en gepest door de rest van de klas. Het smijten van de tas was hier een voorbeeld van – ik durfde te wedden dat die eerst op een ‘gunstiger bed’ had gelegen. Maar ik had geen behoefte aan mensen die constant langs mijn hoofd slopen. Ik koos voor het bed helemaal aan het einde. Voorlopig nog even afgezonderd van de rest, met een buffer tussen mij en de rest van de mensen hier. Ik had geen behoefte aan sociaal contact.
Reageer (1)