Hoofdstuk 55
Ik mocht rijden van Cade. Hij las de route voor en probeerde zijn fouten te corrigeren, waardoor we uiteindelijk een gigantische omweg maakten. Zijn voorlees- en in het bijzonder zijn kaartleeskunsten, waren niet bepaald spetterend te noemen, maar ik had de tijd. De mensen in de hoofdstad niet, maar in principe stelde ik dit liever zo lang mogelijk uit. Bovendien: ik deed alleen maar wat Cade zei dat ik moest doen, alles was zijn schuld.
We hadden een nietszeggende, kleine en super schattige auto meegekregen. Er waren alleen deuren bij de twee voorste stoelen. De beenruimte achterin was ook zeer beperkt, maar onze tassen hadden daar toch geen last van. Ik had de jurk mee die ik gekocht had tijdens mijn vorige uitstapje. De jurk die ik thuis had ingepakt was naar mijn mening te kort voor een formeel avondje uit. (En hij was een soort van… kwijt. Maar dat was ondergeschikt aan bovenstaande overweging. Toch?)
Tussen de verbeteringen van zijn routebeschrijving door – die steeds kwamen als ik al honderd meter voorbij de afslag was die ik dan zou moeten nemen – wist Appel zelfs nog tijd te vinden om zijn avondkleding tot in het kleinste detail te beschrijven. Hij verveelde me ermee, maar hij doorbrak de stilte. Dus ik liet hem begaan.
Wanneer we aankwamen, zouden we heel erg laat zijn.
Zodra Londen op de borden langs de weg tevoorschijn kwam, trapte ik het gaspedaal vol in. Blij omdat Cade nu geen falende aanwijzingen meer hoefde te geven. Met 20 kilometer per uur boven de maximum snelheid manoeuvreerde ik ons schattige wagentje tussen de grote, glimmende en voornamelijk dure bolides door van de rijke zakenmensen uit de stad.
Vlak voordat we de ringweg om de stad opreden, dook er ineens een zware Jeep op met een rood en een blauw licht op het dak.
Half zuchtend, half lachend zette ik de auto aan de kant. Meer vertraging.
De agenten stapten uit en keken bij me naar binnen. Het waren soldaten. Een tandemteam: een oudere man en een jongen van onze jaarlaag. De blik die ze uitwisselden sprak boekdelen. (Het was zo’n ‘veelzeggende blik’, die duizenden onuitgesproken woorden bevatte. In dit geval was de algemene strekking iets wat de woorden ‘voortvluchtige Dwalingen’ en ‘arrestatie’ bevatte.) Dus voor ze die blik van verstandhouding konden omzetten in woorden en daden, greep ik mijn paspoort en plakte ik de zoetigste glimlach die ik ooit gezien had, op mijn gezicht. ‘Goedendag, heren. Mag ik vragen wat u komt doen?’ Het was zo leuk om zo gemeen beleefd en onwetend te zijn.
De oudere soldaat keek naar de jongeman. Uit zijn blik sprak verveling en de zeer duidelijke boodschap: handel jij dit maar af, succes ermee, jongen.
De jongere soldaat keek me misprijzend aan. Alsof ik een kind was van tien wat nog niet tot twintig kon tellen. Alsof ik me belachelijk gedroeg. (Maar goed, daar zat waarschijnlijk ook wel een kern van waarheid in.) ‘Ik denk dat u heel goed weet waarom wij hier zijn en wat we komen doen.’
‘We’ zou waarschijnlijk moeten betekenen: de jongeman en zijn oudere collega slash leraar. Helaas voor hem was de leraar weg, dus vatte ik dit op als de – in mijn ogen – foutieve, politici-achtige ‘wij’. Die in principe te herleiden was tot zowel meerdere mensen, de complete mensheid of een beperkte groep uitverkorenen, maar in de meeste gevallen slechts verwees naar één enkel persoon. De persoon die het woord uitsprak.
Dit was het politici ‘wij’, de verpleegkundige ‘wij’. De moeder-die-het-tegen-kleuter-heeft ‘wij’. Ik had toch zo’n hekel aan deze vorm van ‘wij’.
Ik onderdrukte de neiging met mijn ogen te rollen en zuchtte zachtjes. ‘Ja, dat weet ik inderdaad.’ Snotaap. ‘Ik reed te hard en wellicht overtrad ik nog wel meer regeltjes wat inhalen betreft. Sorry. Ik heb haast.’ Mag ik nu weg?
‘Waar moet u dan zo snel naartoe, als ik vragen mag?’
Nee, eikel, dat mag je niet vragen. ‘Ik moet naar het centrum van de stad, het gerechtsgebouw. Ik heb daar een afspraak bij een paar leden van de Regering. We zijn al laar, dus mag ik nu alstublieft doorgaan?’
‘Laat of niet, u overtrad de verkeersregels. En hoe weet ik of u niet gewoon een losgeslagen Dwaling bent die me een paar leugens vertelt.’
Daar waren een paar goede redenen voor. Ten eerste: als ik een losgeslagen Dwaling was, zou de eerste smoes die in me opkwam een stuk minder realistisch zijn en zou hij zeker weten minder met de Regering te maken hebben. Daarnaast zou een voortvluchtige met ook maar enig greintje verstand niet op de ringweg rond de hoofdstad gaan rijden, laat staan te hard rijden. Dat deed niemand, dus je zou alleen maar opvallen.
En als laatste punt: hij wist het al, al wist hij dat zelf nog niet. (Prachtige zin.) Als zijn onderbewustzijn niet al wist dat ik geen Dwaling was, had hij me nooit met ‘u’ aangesproken.
Toch, om het voor zijn bewustzijn nog even duidelijk te maken, opende ik mijn paspoort. Daarin stond heel duidelijk vermeld dat ik een soldaat was. De paspoorten waren één van de weinige dingen die burgers nog op papier kregen. Omdat het nu eenmaal minder gemakkelijk te vervalsen was.
De soldaat in opleiding nam het stukje papier aan en bekeek het eens goed. Toen hij het me schoorvoetend teruggaf en overduidelijk een innerlijke strijd met zijn ego voerde, kon ik een triomfantelijk lachje niet tegenhouden. ‘Mag ik vertrekken, soldaat?’
‘Natuurlijk, mevrouw. Veel succes in de stad.’ Hij maakte alweer aanstalten om verslagen terug te keren naar de monstrueuze Jeep achter ons, maar ik hield hem tegen met een leugen om onder zijn neus te wrijven.
‘Ik prefereer de term “soldaat”, groentje.’ Ik borg mijn paspoort op en startte de auto. Ik duwde mijn voet helemaal naar beneden. De auto gromde kunstmatig – het was een elektrisch geval, maar ze hadden het motorgeluid er als optie kunstmatig achter geplaatst – en schoot de eerste paar meter schokkend naar voren. Toen het de weg voelde vond hij zijn grip en zoefde weg. Hij bracht me naar mijn vijand toe. Hij bracht me naar wat ik zou moeten beschouwen als mijn bondgenoot.
Hij bracht me naar wat ik beschouwde als misschien wel mijn grootste nachtmerrie, mijn grootste angst. Nog even, en ik zou mijn angst kunnen toeschrijven aan een persoon. En ik zou die persoon recht in de ogen moeten kijken.
Reageer (2)
Ik ben echt heel erg benieuwd naar die 'regering'.
1 decennium geledenHaha yes weer een stukje, ik begon al afkickverschijnselen te krijgen!
1 decennium geledenMaar whut, over wat/wie heeft ze het? Ik snap 'm niet. Dus ben ik nu heel benieuwd, en dus is je cliffhanger geslaagd!