Hoofdstuk 39
‘Vier,’ zei Nathaniël, terwijl hij me gewoon bleef aaien. Hij veegde de tranen van mijn wangen.
Ik fronste. Mijn pessimistische monoloog was onderbroken door een opmerking (of was het een vraag?) waar ik niet van wist wat ik ermee aan moest. ‘Hoe bedoel je?’
‘Er zijn vier wegen die je kunt bewandelen in deze wereld. Het pad van onwetendheid, die ene met een eenzaam einde, het verraderlijke, korte pad en nog eentje.’
‘Welke dan?’ Ik vatte de clou niet helemaal, geloof ik.
‘Het pad van de Dwalingen,’ luidde zijn antwoord.
‘Nog een wegversperring voor mij?’ gokte ik.
‘Eerder een soort hindernisbaan, denk ik. Ik heb geen idee of je een Dwaling bent, maar je zou je op kunnen laten pakken en met een beetje geluk hier gehouden worden.’
Ik snoof. ‘Ik ben geen Dwaling. Daar testen ze je op voor iedere vervolgopleiding. Ik kan niets.’
‘Hoe kunnen ze dat testen. Het is niet meetbaar. Je weet het niet, totdat je het bij toeval ziet. Je kunt het daarna leren gebruiken. Ik heb er van gehoord. Mensen met zo’n kleine gave dat de afwijking ook niet of nauwelijks merkbaar is. Vaak wordt zowel de afwijking als de gave gestimuleerd door negatieve emoties, of heftige emoties in het algemeen.’ Hij hield me nog steeds vast, lag half op me om ervoor te zorgen dat ik niet van het bed ontsnapte. Hij veegde weer een traan op, maar in plaats van hem af te vegen, likte hij de druppel van zijn vinger af. ‘Waarom heb je gekozen voor de soldatenopleiding? Je nationalistische gevoelens moeten wel een heel stuk sterker geweest zijn dan nu. Hoe kan het dat die toch weer zijn weggezakt?’
Ik haalde diep adem. ‘Ze komen straks het infuus weghalen. Misschien moet ik je weer vastmaken en mezelf even opsluiten in de wc. De signalen dat ik gehuild heb blijven altijd nog een half uur zichtbaar.’
‘Dan is dat wellicht wel een goed idee. Maar zodra ze weer weg zijn wil ik een antwoord op al mijn vragen. Dus ook die van het plan.’
Al morrend wachtte ik af terwijl hij me met een brede grijns los liet. Hij kwam maar langzaam overeind en ging vervolgens redelijk vlug weer liggen om een fijne houding te vinden. Ik groef onder zijn heupen naar de losse eindjes van de band om zijn middel – sinds wanneer zat die daar? – en maakte die losjes vast. ‘Sinds wanneer heb je dat ding?’ vroeg ik hem.
‘Welk ding?’
‘De band om je middel. Die heb ik helemaal niet gezien gisteravond.’
‘Klopt, je had alleen mijn polsen losgemaakt, ik heb toen zelf dat rotding gedaan. Ze hebben hem toegevoegd aan het zooitje toen jij een dag weg was. Die eerste nacht heb ik kennelijk enorm slecht geslapen en mezelf losgetrokken toen ik lag te draaien. Dat wilden ze niet nog een keer, dus mag ik niet meer draaien.’
‘Wat een onzin,’ mompelde ik.
‘Mee eens. Hij moet strakker, trouwens. Die nieuwe kwam gisteravond weer en trok hem zo stevig aan dat het bijna zeer deed. Volgens mij was hij pissig.’
Ik probeerde me te herinneren waarom ik er niet was gisteravond. Anders had ik het wel gedaan. In stilte vervloekte ik mijn geheugen omdat het steekjes liet vallen op het moment dat ik het nodig dacht te hebben. Toen volgens Nathaniël de band om zijn middel goed vast zat, ging ik verder met zijn vrije hand. Daarna leunde ik over hem heen voor die met het infuus. Daar schrok ik: het halve verband was rood. ‘Jezus, Nathaniël, wat heb je… Je bloedt! Heel erg.’ Toen ik er met mijn vinger overheen ging werd die rozerood van het vocht. God, niet nu. Waarom nu?
Mijn hersenen ratelden. Ze dachten na zonder dat ik ze daar de opdracht toe gegeven had. Het moest komen doordat hij mij aaide en ervoor zorgde dat ik niet compleet gek werd. Hij moest toen zo hard aan het infuus getrokken hebben dat de naald iets raars heeft gedaan zodat hij heel erg is gaan bloeden.
Hoe dan ook: het moest stoppen, en snel ook. De banden verhinderden juist dat hij met zijn pols kon bewegen. Met die banden zou dit nooit kunnen gebeuren. Dit zou voor gigantische problemen zorgen.
Opeens bedacht ik me iets: de EHBO-kit! Toen ik dat ding in moest pakken had ik er nog zo moeilijk over gedaan, maar nu zou hij prachtig van pas komen. ‘Blijf liggen jij!’ beval ik, terwijl ik onder het bed dook.
Hij kreunde zachtjes. ‘Ik kan niet echt ergens heen of zoiets, Maeve. En ik snap ook wel dat dit niet goed is. Zo dom ben ik nou ook weer niet.’
‘Ik heb nooit gezegd dat je dom bent. Nu, geef me die hand.’ Ik kroop weer onder de frames vandaan en hield triomfantelijk de etui omhoog. Geen reactie. Natuurlijk niet. Zucht, waarom vergat ik dat toch altijd.
Hij had zijn bloedende pols op zijn buik gelegd. Zijn ogen waren dicht. ‘Weet je, Maeve. Ik had er niet eens aan gedacht. Ik voelde het niet, tot jij erover begon.’
Uh-oh, niet goed. Dat had ik ook wel eens gehad. Ik was een jaar of veertien en was bezig met het avondeten. Ik was de groenten aan het snijden, mam had het mes net geslepen. Ik was onverstoorbaar bezig, had al bijna de hele komkommer opgesneden toen mijn moeder de keuken binnen kwam lopen. Ze gilde kort en riep toen dat ik de komkommer wel weg kon gooien. Toen ik keek, was de hele snijplank rood; ik had een plakje van mijn vinger afgesneden en had er minstens zo’n vijf minuutjes geen erg in gehad. Maar meteen toen ik al het bloed zag – geloof me, vingers kunnen bloeden, heel goed zelfs – werd ik misselijk. Mijn vinger klopte van de pijn en ik werd heel erg koud. Ik zweette overal en mijn blikveld werd wit. Omdat ik nu eenmaal niet de persoon met de meeste geluk op aarde was, werd ik duizelig en viel ik uiteindelijk flauw door de paniekaanval die daarop volgde.
Nathaniëls gezicht vertrok van afgrijzen, alsof hij het echt kon zien. ‘Maar…’
Nee, zeg het niet.
Helaas. ‘Maar nu wel. Het doet pijn, heel erg. Volgens mij heeft de naald gewoon een stuk huid opengescheurd.’
Het verbaasde me dat hij er zo luchtig onder bleef. Ik zou al lang al wazig zijn geworden. Ik legde een vies shirt van mij – wat ik eigenlijk al lang al in de was had moeten gooien, hij was onder het bed beland – op het stuk waarboven ik het verband eraf ging halen. Er van uitgaande dat er bloed naar beneden zou vallen. Ik had gelijk. Het verband, kletsnat door het steeds verschuiven van zijn pols, viel op het shirt en dat wat het op zou moeten vangen druppelde er gestaag achteraan. Ik gruwelde even toen ik zag waar het allemaal door kwam: de naald was inderdaad omhoog gekomen en had een stukje van zijn pols open getrokken. Zo te zien niet diep genoeg om per se gehecht te moeten worden, maar het zou wel… hoogst onhandig zijn. En opvallend.
Het deed me bijna pijn om de naald erin te moeten laten zitten terwijl ik een nieuw, schoon verband aanlegde na het allemaal schoongemaakt te hebben. Nathaniël voelde de pijn ook echt fysiek. Ik merkte het omdat hij in elkaar dook en kreunende geluidjes maakte terwijl ik zijn pols verbond en vastmaakte. Net toen ik de vieze spullen door de wc had gespoeld en mijn handen had gewassen – nee, zeer steriel was ik zeker niet te werk gegaan – hoorde ik het rooster open gaan. Ik had de deuren waarschijnlijk niet horen schuiven, want ze kwamen altijd pas als laatste bij ons.
‘Salva?’ Die stem… Cade. ‘Kan ik je even spreken?’
Het eerste wat door me heen schoot was: zouden ze dan toch cameratoezicht hebben. Maar toen ik me omdraaide en zijn kaak zag – die waar ik hem had geslagen -, vervloog die gedachte. Toen ik hem gisteren had gesproken had hij een capuchon en een zonnebril op gehad. Hij was net van buiten gekomen en had waarschijnlijk de gênante gewaarwording daar willen verbergen. Namelijk: onder zijn huid was een enorme bloeduitstorting zichtbaar. Die een paar dagen nadat ik hem geslagen had een beetje groenig was geworden, met paarse en blauwe vlekken er tussendoor. Het zag er op zijn zachtst gezegd hilarisch uit.
Ik moest de grootste moeite doen om mijn lolletje binnensmonds te houden en dwong mijn mondhoeken omlaag. Ik deed mijn best om er verveeld uit te zien toen ik de kleine toilet uit stapte en hem aan keek. ‘Tuurlijk, waarom niet?’
Naast me haalde een dokter-soldaat zijn schouders op en legde een nieuw verband aan – dat ding wat ik net had aangelegd was alweer rood gevlekt.
Nathaniël grijnsde naar de muur. Zijn ogen twinkelden toen Cade een diepe zucht slaakte. En hoezeer ik dat ook gemeen vond, ik moest hem gelijk geven. Cade was vermakelijk. Een koppig, naïef, onwetend en zeer vermakelijke jongen die nog heel lang kon doen over de weg naar volwassenheid.
Misschien was ik zelfs wel jaloers op hem, al had ik daar geen enkele reden toe, behalve zijn rol in onze wereld.
Reageer (4)
Leuk stukje! (sorry, ik ben in een inspiratieloze bui qua reacties schrijven vandaag), wat dacht je van: 50.000 woorden en ik weet nog steeds niet wie de mol is?
1 decennium geledenHeb je dat gedoe met die komkommer snijden trouwens zelf meegemaakt of was dat ook puur een verzinsel? :p
Ik blijf van dit verhaal houden! En ik vind het echt zo gaaf hoe jij zo vermakelijk blijft schrijven!
1 decennium geledenOehh wat wil Cade van Maeve??
1 decennium geledenGoedzo! Over de 50.000 woorden en toch nogsteeds een lust om te lezen! Lekker doorpennen jij, het leest heerlijk.
1 decennium geleden