Foto bij Hoofdstuk 36

Lieve lezers,

O, ik voel me nu zo gemeen. Vlak voor ik naar het theater ga om een cabaretvoorstelling te bekijken, laat ik jullie achter met... dit. Jullie gaan zo boos op me worden. Het spijt me, ik kon niet anders.

Ik ga jullie vandaag niet vervelen met vervelende praatjes, want ik heb zowel haast als een gebrek aan gespreksstof, dus...

Veel leesplezier! (Maak me niet af, please.)
Liefs,
Proza.

Het lesgeven vloog voorbij. Voor ik het wist was het alweer tijd om terug te gaan. Jordan kwam me weer ophalen, maar toen ik vroeg of ik mocht rijden, stemde hij toe. ‘Al ben ik geen geweldig navigatiesysteem,’ waarschuwde hij me.
‘Gelukkig zit er eentje ingebouwd in de auto, dus we zullen niet verdwalen.’ Ik stapte achter het stuur en drukte op de startknop. De accu begon te lopen, de radio sprong aan en ik reed weg. Ik volgde de eerste paar bochten de borden nog uit de stad, maar naarmate we ons verder van de gebaande paden begaven, werd de nood om het navigatiesysteem groter. Dus ik liet Jordan dat ding instellen.
Hij knipte even later uit het niets met zijn vingers. ‘O, en als je aankomt wil je Commandant je spreken. Voor je het vraagt: nee, ik heb geen idee waar hij het over wil hebben.’ Toch niet zo uit het niets. Jammer.
Ik beschouwde het maar als een signaal om mijn mond te houden na een korte: oké. De rest van de rit waren we stil.

Terug bij het centrum zette ik een grote – nieuwe – zonnebril op en keek ik vooral niet naar de zwoegende Dwalingen. Maar eenmaal binnen probeerde ik zoveel mogelijk in me op te nemen. Hier geen zwoegende Dwalingen, maar soldaten die me nors aankeken.
Ik werd in het kantoor van de Commandant op een stoel geduwd door Jordan. Vervolgens verliet die verrader de kamer en liet mij alleen achter, wachtend op de grote leider van het centrum. (Kuch.) Die kwam in vol ornaat (had hij nou nieuwe speldjes?) binnen gewandeld en nam plaats op de bureaustoel. Niet al te subtiel verstelde hij de hoogte, zodat hij een beetje op me neer kon kijken. ‘Zo, Maeve Salva, nietwaar?’
Op dit soort momenten was het eerste antwoord wat me te binnen schoot: ‘Heeft u daadwerkelijk zo veel ondergeschikten? Lijdt u anders aan geheugenverlies? Of toch dementie?’ Gelukkig was mijn zelfbeheersing – nog net – groot genoeg om dat binnen te houden. Ik worstelde die impuls mijn hoofd uit en smeet de deur hard dicht. ‘Ja, dat klopt, meneer. U wilde me spreken?’ Nog een reden waarom zijn vraag idioot was: híj was degene die me hier, op dit moment, wilde spreken.
‘Inderdaad. Maar laten we niets overhaasten, we hebben de tijd. Laten we die gebruiken.’
Nee. Ik had helemaal geen tijd! Ik wilde naar Nathaniël toe, en snel ook. Ik wilde weten wat hij te zeggen had, wat zijn beslissing was. Of ik weer had gefaald in mijn keuzes. Ik wilde niet met mijn superieuren praten op dit moment. Ik kon me niet goed genoeg concentreren.
Ik glimlachte. ‘Wat u wilt.’
Hij knikte alsof hij me een schouderklopje wilde geven. Wilde zeggen: heel goed, kind, je hebt uitmuntende manieren. ‘Fijn dat we het daar over eens zijn. Mag ik zeggen dat je er beter uit ziet dan toen je weg ging? Vrolijker, gezonder. Alsof je het leuk hebt gehad.’
Hoezeer ik dat ook voor mezelf wilde ontkennen, was het helemaal waar. Ik had me uitstekend vermaakt, zeker met Nicholas op het schoolfeest. Ik had dat leven gemist, maar dat had ik pas door toen ik er weer middenin stond. ‘Dat heb ik inderdaad. Het was zeker zeer amusant en erg leerzaam.’ Ik had geen idee waar die woorden vandaan kwamen, ik gebruikte ze bijna nooit in een gewoon gesprek. Nu was dit geen normaal, alledaags gesprek, maar dan toch, het was niet mijn stijl. Het moest wel aan mijn markante gezelschap liggen.
‘Het doet me genoegen dat te horen. Afijn, nu ter zake. Je onderzoek…’ Een stilte die pijnlijk duidelijk maakte hoe hier over mijn ‘onderzoek’ gedacht werd. Maar toch, om het er nog even in te wrijven: ‘Het wil allemaal nog niet echt vlotten, hè?’
Ik schudde mijn hoofd. ‘Ik ben begonnen, maar zoiets is erg ingewikkeld. Er zijn veel mensen en ik kan niet met iedereen de beste maatjes worden. Wat had u dan verwacht, als ik vragen mag? Dat ik binnen een maand al iemand aan kon wijzen. Nee, sorry, dat is onmogelijk.’
‘O, dat begrijp ik wel. Ik had gewoon gehoopt op een paar uitsluitingen.’ Hij zei het zo nonchalant dat het niet meer nonchalant was. Hij was geen goede toneelspeler.
Ik snoof zachtjes. ‘Wel, ik kan u, Cade en Nathaniël uitsluiten.’
De Commandant grinnikte. ‘Goed, dat is waar. Maar waarom mij, precies? Die vind ik persoonlijk hoogst discutabel.’
In gedachten rolde ik met mijn ogen. ‘U, als leider, wordt constant bekeken en bewaakt om u te verzekeren van de best mogelijke veiligheid. Het is onmogelijk voor iemand met zoveel bodyguards en camera’s in dienst van de staat, om snode plannen te bekokstoven. Ik had het al door op de eerste dag: u wordt nergens écht alleen gelaten. Zeker niet in de buurt van de Dwalingen. Geen overleg of samenspanning mogelijk.’
Hij knikte goedkeurend. ‘Een werkelijk briljante redenering, soldaat. Prachtig! Als je zo doorgaat volgen er vast meer. Ik hoop snel.’ Hij stond op. ‘Welnu, je mag vertrekken. Je spullen zijn al naar je cel toegebracht. Hoe bevalt het je daar, eigenlijk? Comfortabel genoeg? Ik kreeg door dat je direct naast de Dwaling bent gaan liggen. Waarom?’
Teveel vragen. De blik in zijn ogen was te nieuwsgierig, te sluw. Ik vond het niet prettig en dacht zorgvuldig na over mijn antwoorden. ‘Qua comfort… tja, ik was beter gewend. Het was zeker fijn om de afgelopen dagen weer in een fatsoenlijk bed te slapen, maar verder mag ik niet klagen, geloof ik.
Wat de Dwaling betreft… Het is koud ’s nachts en lichaamswarmte is een uitstekende manier om mijn eigen temperatuur op peil te houden. Die handelingen dienden dan ook enkel en alleen mijn eigenbelang.’ Ik peilde de blik op zijn gezicht, de afstand die zijn ogen aannamen tot die van mij. Ze werden kouder, de pupillen kleiner, en toen weer warmer. Hij leek er vertrouwelijker uit te zien en deed me denken aan foto’s van mijn grootouders die ik op mijn elfde had gevonden.
‘Dat is fijn om te horen. Het is al eens eerder voorgekomen dat een soldaat een… verhouding kreeg met een Dwaling. Dat is niet goed afgelopen.’ Dat had ik ook niet verwacht.
Ik mocht zelf naar de cel lopen. De deur zou nog open zijn. Ik smeerde het uit, dat wist ik. Ik deed het bewust. Na het stressen over dat ik zo snel mogelijk weg wilde, realiseerde ik me dat ik dat helemaal niet wilde. Ik bleef staan kletsen met Jordan en – gruwel – Cade. Ik liet zelfs toe dat die laatste een arm om me heen sloeg, al hield ik dat niet lang vol. Ik stapte opzij, zijn arm viel van mijn schouders af. Helaas werd dat opgevat als een teken dat ik wilde vertrekken. Cade begon meteen met een uitvoerig afscheid.
‘Tja, ik snap dat je wilt gaan. Je weer in het dagelijkse leven mengen, weer zo snel mogelijk verder gaan met het onderzoek. Ik zie wel in waarom je snel weer naar huis wilt, in jouw benarde positie.’ Hij babbelde en babbelde en babbelde zo lang dat ik niet meer dacht dat hij echt begreep dat ik snel weg wilde.
Uiteindelijk was het Jordan die zei dat hij ook meer weer eens aan het werk moest en daarmee Cade terug bracht in de realiteit. De mannen vertrokken en ik begon heel langzaam, voetje voor voetje, naar de lokalen toe te schuifelen. Onderweg liet ik me afleiden door alles wat ik tegenkwam. Of het nou echt bestond of alleen in mijn fantasie een plekje had gevonden. Het vertraagde me, tot het niet meer kon.
Ik stond voor de deur van lokaal 17. Hij was dicht, maar alle cellen erin stonden half open. Conclusie: er was niemand behalve Nathaniël.
Ik trok de deur op een kiertje en toen steeds verder de wand in tot de raampjes niet meer te zien waren en ik er doorheen paste. Heel rustig, alsof de deur een slapende draak was die ik niet wakker mocht maken, sloop ik erdoor. Baf! Deur dicht.
Ik hoorde geluid van achter uit het lokaal komen. Nathaniëls hoofd verscheen. Toen zijn handen, voeten, benen, armen en bovenlichaam. ‘Maeve?’ vroeg hij. Hij had iets in zijn handen. De tablet die ik hem gegeven had, aan hem uitgelegd had in de tien minuten voor ik vertrok. Hij stond uit.
Ik zei niets, maar liep in zijn richting en toen langs hem heen, de cel in. Opeens kon ik aan niets anders meer denken dan hem en de tablet en het groene lichtje wat maar niet wilde branden en… en… en dat hij niet van me hield.

Reageer (1)

  • Vibes

    Awww arme Maeve, wat een stomme situatie ook om verliefd te worden!

    Snel verder :)

    1 decennium geleden

Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen