Hoofdstuk 34
Iedereen in de ruimte keek me aan. Gelukkig hoefde ik ze geen goudvissen te noemen, want ze hielden hun lippen op elkaar, maar hun ogen spraken boekdelen.
Ik deed de gehoor- en oogprotectie af en maakte een spottende buiging. ‘Jullie kunnen me nu wel aanstaren als een bende puppy’s, maar dan wordt je hier niet beter in, of wel? Hup hup, spullen pakken en een rij vormen. Ik heb niet de hele dag de tijd.’ Ik verjoeg ze allemaal van hun plaats en greep toen naar mijn tablet. Ik had een tijdelijk account in het schoolsystem waar ik mijn rooster en de leerlingen zag.
Ik riep ze op alfabetische volgorde naar de baan toe, zodat ik wist wie er schoot en de dingen die ik opmerkte in kon voeren bij de juiste persoon. Terwijl zij het parcours deden, maakte ik notities. Die gaf ik ze door en dan kon de volgende starten.
Naarmate er meer mensen geweest waren – en ik dus meer tips had gegeven – verbeterden de resultaten van de anderen. Ze leken echt te luisteren naar wat ik zei, dat voelde… goed.
We hadden de tijd om twee keer het parcours te doen. Daarna gaf ik ze vijf minuten om in lange rijen zoveel mogelijk keer raak te schieten. Zonder individuele feedback. Dit was niet in het programma opgenomen, maar ik vond het altijd heerlijk om zoiets te doen aan het einde van de les. Gewoon in een bepaalde tijd zo snel mogelijk achter elkaar te schieten. Schieten tot je munitie op was, er nieuwe in klikken en weer verder gaan. Het was een soort uitlaatklep voor alle emoties, omdat je in volle concentratie bezig was en alles even uit je hoofd kon zetten.
Daarna voelde ik me altijd opgeruimd en helder. Het was waarom ik schieten zo leuk vond.
Ook bij de klassen na de eerste mochten ze aan het einde van de les even vol gas, remmen los. Sommigen vonden het raar en vroegen waarom ik ze dit liet doen. Mijn antwoord was simpel: omdat het leuk is.
Het stond volledig los van het schieten op mensen, op levende wezens. Dat soort dingen bestonden niet in competities. Dit was puur voor het schieten, niet voor het machtsgevoel dat het gaf.
Gewoon voor de lol.
In de lunchpauze – die ik overigens nog altijd verafschuwde – besloot ik op verzoek van een leerling uit mijn eigen leerjaar in de cafetaria van de leerlingen te gaan zitten. Zij had haar stage al gedaan en volgde nu lessen met de klas onder haar.
Ze heette Ayesha en leek me ongelooflijk aardig. Te aardig voor een soldaat. Dus: ‘Waarom heb je voor deze opleiding gekozen?’ vroeg ik toen we in de rij stonden voor het uhm… voedsel.
Ze dacht er even over na. ‘Ik wist niet precies wat ik wilde gaan doen en dit rolde vreemd genoeg uit de beroepskeuzetest. Ik heb ervoor gekozen zonder er verder bij stil te staan. Nu zou ik graag docent willen worden, dus ze hebben me mijn stage op een school in de buurt laten doen. Een beetje wat jij nu doet, maar dan langer.’
‘Aha,’ zei ik. ‘En, was het leuk?’
Ze knikte. ‘Ja, het was ontzettend leerzaam. Ik heb ervan genoten, in elk geval. Wat doe jij precies?’
‘Dwalingenwerk.’
Ze lachte. ‘Ja, dat wist ik, maar ze vertelden hier dat je het een beetje anders deed. Dat het een heel dappere keuze was van je. Een blijk van moed en intelligentie, ik wil wel weten wat dat precies was.’ Ze keek me vragend aan, maar had een vastbesloten blik in haar ogen.
Ik stond tegen de muur. Ik zou moeten vertellen. Dat had ik wel geweten, maar dan voor een grote groep. Dan was de drempel vragen te stellen toch groter, met groepsdruk en zo. En de mogelijkheid een domme vraag te stellen waar mensen om zouden moeten lachen. En dat bij elkaar zorgde er weer voor dat er simpelweg minder vragen werden gesteld. Dat stond me beter aan dan dit. Toch haalde ik diep adem, ik zocht naar de goede woorden. Die waren er niet.
‘Ik doe me voor als een Dwaling, zodat ik hun vertrouwen kan wekken en ze me dingen vertellen die meer op waarheid berust zijn. Bovendien krijg ik zo een beeld van hoe het leven daar is vanaf de andere kant. Je kunt beter op banden inspelen op deze manier.’
Ayesha was zichtbaar even van de wijs gebracht. ‘Wacht, wát?’
‘De Dwalingen daar, denken dat ik een Dwaling ben. De soldaten weten van niet, maar willen dat soms nog wel eens vergeten.’ Ik haalde achteloos mijn schouders op.
Ayesha knipperde een paar keer met haar ogen. ‘Is dat niet supergevaarlijk? Ik bedoel: ze kunnen niet nadenken zoals wij doen, toch? Ze zien alles negatief.’
Waarom toch? Waarom vond de Regering hersenspoelen toch zo leuk? Ze lieten iedereen naar hun pijpen dansen, ik zag niet in wat het nut ervan was. Zodra je soldaten naar de centra toe liet gaan, zagen ze dat het mensen waren. Gewoon mensen, zoals ik en zij. Ik schudde mijn hoofd. ‘Sommigen zien alles negatief.’ Een beeld van Sharif schoot door mijn hoofd. ‘Maar er zijn er heel veel die daar gewoon hun dagen slijten.’ Nathaniël, Waylon. Zou de blauwe plek erg pijn doen? ‘Sommigen zijn… zouden mijn beste vriend kunnen worden.’ Meer dan dat. Sommigen wáren voor mij al meer dan dat.
Ze keek me vreemd aan. ‘Oké, maar… je slaapt met ze in een cel. Met wezens die je zo zouden kunnen vermoorden. Misschien zijn ze wel supersterk, of… of kunnen ze mensen bevriezen. Straks laten ze je bloed koken. Of smijten ze je tegen een muur.’
Dat was zo in strijd met wat ik iedere dag zag in het centrum dat ik begon te lachen. Ayesha vond het minder grappig en keek me verontwaardigd aan. ‘Heb ik iets verkeerds gezegd?’
Ik schudde mijn hoofd. ‘Nee, het is heel voorspelbaar dat je zo reageert. Het is meer… ze doen dat niet. Ze krijgen medicatie om het gevaar te minderen. Ze worden vierentwintig-zeven bewaakt. Ze krijgen de kans niet om je te vermoorden.’
‘O, dan is het goed. Maar toch is het ontzettend dapper dat je dit doet. Ik zou het niet gedaan hebben, in elk geval.’ Ze ging verder met gaar lunch. Ze hadden beter voedsel hier dan thuis, maar ik at er geen hap van. Mijn hersenen waren veel te druk bezig alle indrukken in zich op te nemen.
Ik zag een gekleurde poster hangen met de datum van morgen erop. ‘Wat is er morgenavond?’ vroeg ik.
Ze keek op. ‘O, dan is er een feest. Kom je ook? Ik durf te wedden dat niemand het erg vindt. Misschien vinden ze het juist wel leuk als je komt. Je hebt alleen wel goede kleren nodig. Hierin kan je dus echt níet komen.’ Ze knikte naar mijn bijna-schone spijkerbroek. ‘Je moet op zijn minst een jurk hebben.’
Ik rolde met mijn ogen. ‘Ik zie wel.’ Maar ik wist dat ik zou gaan. Als ik alleen zat had ik niemand om me te vermaken, me te laten lachen. Dan staarde ik alleen maar naar mijn computerscherm en wachtte ik smachtend op het groene lampje wat aan zou springen voor die naam. Voor dat vakje van de jongen die zich ergens bevond waarvan ik geen idee had waar. Hij had gezegd dat hij het lampje op groen zou zetten. Hij had het beloofd. Maar hij had het niet gedaan.
Reageer (3)
Damn! Nathaniël! Is er iets gebeurd met je of zo! WHY YOU NO ANSWER!?
1 decennium geledenLeuk hoofdstukje snel verder!!!
1 decennium geledenDie laatse zin..
1 decennium geledenEn opvulhoofdstukjes zijn er altijd ^^ ik vind het nog wel een leuk stukje