Foto bij Hoofdstuk 19

Jemig, ik heb zoveel lol gehad bij het schrijven van dit hoofdstuk. (Dat was tijdens het schrijven, tijdens het typen werd ik een beetje emotioneel, moet ik toegeven.
Volgens mij is dit mijn langste hoofdstuk tot nu toe. Ik ben er echt trots op. Het is precies geworden wat ik wilde dat het werd. Ik had steeds exact de juiste woorden :p .
Omdat ik dit snel getypt heb kunnen er wel behoorlijk wat spelfouten in zitten, dus gelieve dat nog even goed na te kijken...

Liefs,
Idylle.

‘Maeve, kom eens wat dichterbij,’ de stem die me riep was moeizaam. Hijgend, kreunend en krakend bracht hij een eigenaardig geluid uit. Ik stond in het donker van de hal in het ziekenhuis. In de kamer brandde licht, er stond één bed waar een zuster naast stond. Ze was bezig met wat slangetjes en een apparaat.
Niets in mijn lichaam had zin om de stem te gehoorzamen. Mijn benen wilden achteruit struikelen, omdraaien en heel hard wegrennen. Weg van hier, de verschrikkingen die dit gebouw bij me opriepen. Mijn rug wilde de veiligheid van een muur voelen. Mijn vingers klemden zich om de hoeken van de muur, trokken me naar achteren. Weg uit de gang. Richting de trap. De gang achter me leek zich voor mijn ogen te verlengen. Veel teveel afstand tussen mij en de uitgang. Ik deed een stap naar voren, liep het licht in.
De figuur in het bed was bleek. De huid leek op verfrommeld papier met inktspetters. Alsof iemand letterlijk een tandenborstel in blauwpaarse verf had gedoopt en ermee over mijn vader had geschud. Het was een verschrikkelijk beeld. Ik had nooit goed tegen ziekenhuizen gekund.
‘Waarom moet ik dichterbij komen, pap?’ Voorzichtig zette ik nog een voetje naar voren. Ik wilde niet. Dat bed had me niets te bieden, behalve verderf en dood. Ik had de mensen van wie ik hield nooit willen zien sterven. Daar was mijn maag veel te zwak voor.
De verpleegster keek me even raar aan. ‘Hij ligt op sterven, mevrouw. Waarom denkt u dat hij u bij zich vraagt?’
Ik vertrok mijn gezicht. ‘Dat weet ik niet! Daarom vraag ik het ook.’ Ik was bij mijn stage weggeroepen omdat mijn vader een acute vorm van de Epidemie had gekregen. Hij wist dat ik hier niet tegen kon en toch moest ik bij hem komen staan.
De verpleegster schudde met haar hoofd. ‘De jeugd van tegenwoordig ook. Ik zou maar afscheid nemen, mevrouw. Hij houdt het niet lang meer vol.’ Ze liep de kamer uit, de deur dreunde achter haar dicht.
Omdat ik nu ingesloten was en de enige kant die ik nog op kon lopen, die naar mijn vader was, begon ik maar gewoon te lopen. Ik ging naast zijn hoofd zitten, trok de deken verder omhoog om zijn met bloeduitstortingen bedekte borst niet te hoeven zien en aaide over zijn haren. Vreemd genoeg waren er geen tranen. Geen verdriet omdat mijn vader doodging. Het zou wel door het ziekenhuis komen. Bah bah bah, ik haatte het zo hier. ‘Hoe kan dat gebeuren, pap? De aarde was weer gezond, je hebt het zelf gezegd.’
‘Ik weet het niet, liefje,’ zei de krakerige stem weer. Mijn vaders mond bewoog moeizaam mee. Dat was waar het hoesten begon. Het ging maar door. Hij schokte en hoestte en kuchte en schokte en kraakte. Het bloed liep in straaltjes langs zijn kin en hij hoestte stukjes… iets uit.
Ik schrok er zo van dat ik letterlijk achterover viel. Met een pijnlijk kloppende rug krabbelde ik overeind. Wijd open ogen keken me aan. Waterig bloed traande uit zijn ogen.
Ik draaide me om en rende de kamer uit. Ik kon dit niet hebben, ik moest hier weg. Recht tegenover me was een deur. Daarachter was rust en stilte en een zacht schemerlicht. ‘ Hallo, lieverd,’ kraakte een vrouwenstem. ‘ Gaat er iets fout daar?’
De stem leek van een oude dame te komen. Bang dat ik haar uit haar slaap hield maakte ik alweer aanstalten de kamer uit te lopen. ‘ Sorry, mevrouw. Ik wilde u niet wakker maken.’
‘ Ach, kindje. Je hoeft toch geen “ u” te zeggen tegen je moeder?’
Wát?! Ik werd weer naar achteren gevoerd door mijn benen. Recht naar de lichtknop.
Inderdaad. Mijn moeder, mijn mama zat in het bed in de kamer. En ze hoestte. Haar bloed besmeurde de pure witte lakens. Ik kon alleen maar rennen.
Rennen en gillen.
Gillen en rennen.
Rennen en rennen en gillen en rennen tot ik niet meer kon.
Waarom vertelde niemand mij ooit wat?
Rennen en gillen.
Wat was hier aan de hand?
Gillen en gillen en rennen.
Ik rende door een deur. Een lange gang met allemaal kleine glazen kamertjes strekte zich voor me uit.
Quarantaine. Quarantaine. Quarantaine. Het leek wel of er een bandje afspeelde in mijn hoofd. Maar op het bandje zat een kras, dus hij bleef hangen in dezelfde woorden.
Allemaal kinderen. Jongens. In de kleine glazen quarantaineruimtes.
‘Maeve!’ gilde iemand. ‘ Maeve, haal me hier uit! Haal me hier weg, alsjeblieft. Help me!’ Camren zat op zijn knieën voor de glazen wand. Een betraand gezicht, geen spoor van infectie.
Ik haalde opgelucht adem. ‘Godzijdank, je bent oké. Gaat het goed. Cam? Kan ik iets voor je doen? Je bent niet ziek?’
‘Haal me hier weg, Maeve. Alsjeblieft, haal me hier weg. Alsjeblieft alsjeblieft alsjeblieft alsjeblieft…’ Daar ging het bandje weer.
‘Ik zal kijken wat ik kan doen, Cam, oké? Hoor je me, Camren?’
‘Ja, natuurlijk hoor ik je, Maeve. Dank je. Doe je het voor iedereen doodgaat? Doe je het snel? Alsjeblieft?’
‘Zijn de anderen wel besmet, dan?’ Ik keek om me heen. Alsjeblieft alsjeblieft alsjeblieft. ‘Camren, geef antwoord!’
‘Ik kan het niet, Maeve. We gaan allemaal dood. Ik alleen wat eerder dan jij.’
Ik fronste, sloeg op de wand. ‘Nee, niet waar. Waar heb je het over, Cam? Je gaat niet dood, hoor je me? Je bent niet ziek.’
‘Nog niet, Maeve. We gaan allemaal dood. Ik alleen eerder dan jij.’ Het bandje weer. ‘Nog niet, nog niet.’ Hij stond op. ‘Mijn tijd is ook gekomen, grote zus. Ik ga naar pap en mam. Ik hoop dat je gelukkig wordt. Echt waar.’ Hij liep naar een deur achter in zijn cel en verdween.
Ik trok mezelf omhoog en liep naar de volgende deur. De tranen stroomden vrijelijk over mijn wangen, geen blokkades meer. Een lange gang vol steriele deuren. Allemaal hetzelfde. Even sereen en wit.
Ik koos voor een deur in het midden, omdat ik geen idee had waar ik anders heen moest. Ik kwam in een lichte kamer met een bekend tafereel in het midden: een stuiptrekkende jongen met een infuus aan zijn arm. Half onder de dekens.
Ik rende naar hem toe. Mijn tranen vormden donkere kringen op de witte stof. Alles was wit. Wit wit wit, deed het bandje. ‘Jezus, wat doe jij hier?’
‘Jij wilde mij per sé mee hebben. Dus ik ging mee,’ kreunde hij. ‘Je hebt zeker geen extra deken, nietwaar?’
‘Sorry, lege handen,’ snifte ik. Ik liet me naast hem op de grond vallen. ‘O god, iedereen is dood!’ riep ik uit.
‘Wat? Wat is er aan de hand, Maeve. Wat is er gebeurd?’
‘Iedereen werd ziek en ging dood. Pap en mam en Camren en alle jongetjes en en en… Iedereen van wie ik hield gaat hier dood!’
‘Hoe weet je dat zo zeker, ze kunnen veel genezen tegenwoordig.’ Sinds wanneer was hij zo positief tegenover de maatschappij?
‘Ik stond er naast. Ik heb alles kunnen zien.’
‘Maar… dan ben jij ook geïnfecteerd!’ riep hij uit. ‘O nee, ze komen je halen. Snel, verstop je!’ Maar het was al te laat. Ze kwamen binnen in een soort ruimtepakken. Plastic handschoenen grepen me bij mijn armen. Zonder genade sleepten ze me de kamer uit. Ik kon schoppen en slaan en draaien wat ik wilde, ze lieten me niet los.
Ik kreeg rode kleren aan en werd vastgebonden in een bed. Een dokter kwam langs. ‘Zo dame, we zijn bijna klaar. Maar voor je kunt gaan slapen moet ik je nog even wat geven.’ Hij zette een naald tegen mijn hals.
Ik gilde mijn longen uit mijn lijf. Verzette me uit alle macht tegen de banden. Ik ging compleet door het lint. Ik beet in een paar handen en probeerde uit alle macht weg te komen.
‘Maeve!’ echode door mijn hoofd. ‘Maeve Maeve Maeve Maeve,’ zei het bandje weer. ‘Maeve! Doe maar rustig! Wordt wakker, alles komt goed. Het is maar een droom. Gewoon een nachtmerrie.’
Naar lucht happend schoot ik overeind. Mijn ademhaling gierde in mijn keel, maar zuurstof kreeg ik niet binnen. ‘Help. Help ik krijg geen lucht! Nathaniël!’ Het begon me alweer te duizelen. ‘Ik word… ik ga flauw…’ Adem. Adem.
‘Maak me los, Maeve. Doe het snel.’ Zijn stem was zacht, maar dwingend. Met trillende handen frummelde ik aan de banden om zijn pols. Na een stuk of twintig seconden had ik die los. ‘Nu de ander, Maeve. Voorzichtig! Daar zit het infuus.’
Ik begon te hyperventileren. Er verschenen zwarte vlekken voor mijn ogen en de angst gierde door mijn lichaam heen. Toch lukte het me wonderbaarlijk genoeg nog om het tweede paar banden los te maken. Daarna zakte ik bijna in elkaar, ware het niet dat Nathaniël me al vastgreep.
‘Rustig maar, Maeve. Volg mijn ademhaling. Adem in door je neus en uit door je mond. Rustig maar, alles komt goed. Ik ben hier. Rustig maar. Adem in… en weer uit… Goed zo.’
‘Wat… wat is er… gebeurd? Heb ik je wakker gemaakt?’
‘Je had een nachtmerrie,’ stelde hij vast. ‘Je lag letterlijk te zweten en te woelen en te gillen hier. Je schopte me wakker.’
‘O,’ zei ik. ‘Sorry.’
‘Komt wel weer goed. Alleen een blauwe plek.’
Ik huiverde. ‘Het was verschrikkelijk.’
‘Wil je erover praten?’
‘Iedereen van wie ik hield ging voor mijn ogen dood. Allemaal besmet met de Epidemie. Jij was er ook, in het ziekenhuis. Het was afschuwelijk.’
‘Dat lijkt me wel, ja. Maak je me straks weer vast, overigens? Ik sla anderen en mezelf in mijn slaap, dat is een beetje onprettig.
Maar nu eerst: een knuffel.’ Hij bewoog zijn arm voorzichtig om me heen en drukte me tegen zijn borst. ‘Zo beter?’
‘Veel beter.’ Ik sloot mijn ogen en zuchtte nog eens diep. ‘Ik houd je arm straks wel vast. Ik slaap toch niet meer en dan heb ik iets om te knuffelen.’
‘Dat kan ook,’ lachte hij. ‘We verzinnen wel wat.’ Hij aaide over mijn haren heen. Even waande ik me weer een klein meisje op de schoot van mijn vader. Geliefd en schattig. Nog aaibaar. Dat was nu wel anders. Ik begreep nog niet helemaal waarom Nathaniël het gewoon deed, maar ik vond het voorlopig wel weer best. De droom was over. Slapen zou ik toch niet meer doen, dus ik hoefde niet bang te zijn voor de droom.
Ik was veilig nu.
De kras op de band was weg. Het verhaal kon weer verdergaan.
‘Dromen zijn bedrog, Maeve,’ mompelde Nathaniël. ‘Je hoeft er niet bang voor te zijn.’
Als ik dat kon geloven zou mijn leven een heel stuk prettiger zijn.

Reageer (6)

  • Nanashi

    Dit deel is echt geniaal, ook al ben ik niet een grote fan van bloed en dat soort dingen.
    Toen ik begon met lezen was ik compleet verward, ik dacht eerst zelfs dat ik per ongeluk een hoofdstuk had overgeslagen, maar vlak voor het einde van de nachtmerrie kwam ik er achter dat dat het was. Een nachtmerrie.

    Prachtig geschreven, heel meeslepend.

    1 decennium geleden
  • Quies

    Prachtig geschreven...

    1 decennium geleden
  • Vibes

    Wauw, Prachtig! Ik heb echt kippenvel (L)

    1 decennium geleden
  • Bellaen

    Idylle... Wel verdorie! Cliffhangers! Het is echt goed. Schrijf verder! (het liefst snel een beetje :$)

    1 decennium geleden
  • Mugiwara

    Wauw, ik ben sprakeloos, wat een geweldig goed hoofdstuk is dit. Echt, het hield me gewoon in zijn greep - zo spannend. En het moet vast een grote betekenis hebben voor de rest van het verhaal, daar ben ik van overtuigd. Dus nu ben ik nog veel nieuwsgieriger en ongeduldiger naar de rest! ^^

    Spelfoutjes onder de spoiler. (:

    De alsof iemand letterlijk een tandenborstel in blauwpaarse verf had gedoopt en ermee over mijn vader had geschud.
    -> 'De' moet weg.
    Waarom vertelde niemand bij ooit wat?
    -> bij = mij

    1 decennium geleden

Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen