Hoofdstuk 1




Ik fiets van school naar huis. Het is best lang fietsen als je het niet gewent bent. Ik bent moe en ik zie niet goed meer, met wat moeite kan ik nog net het fietspad herkennen. De wind waait hard en het is alsof hij zich tegen mij keert. Ik ben nu bijna thuis maar de wind begint steeds harder te waaien. Het wordt ineens heel koud, en ik moet heel erg moeite doen om ook maar een beetje vooruit te komen. Uiteindelijk wordt ik zo boos dat ik keihard roep: STOP!!!. Snel kijk ik om mij heen, gelukkig , er is niemand die mij heeft gehoord of zag. Maar tot mijn verbazing is het windstil. Ik ben zo verbaast dat ik vergeet door te fietsen. Als ik weer aan het fietsen ben bots ik bijna tegen een lantarenpaal, ik ben ook zo in mijn gedachten verzonken. Hoe zou het mogelijk zijn?? Ik moet niks stoms in mijn hooft halen en ik fiets dus gewoon verder.


Als ik thuis ben krijg ik knallende ruzie met mijn moeder, ik ren naar mijn kamer, het raam staat open en het is windstil. Ik ben zo boos ik kan wel een baksteen door het raam van de buren gooien. Maar ik doe dat niet! Ik maak vuisten van mijn handen, tot mijn verbazing begint de wind meteen te waaien en het raam klapt open. ik schrik zo erg dat ik achterover op mijn bed val. Als ik mijn handen weer gewoon maak stopt het direct met waaien. Langzaam maak ik weer vuisten van mijn handen, en het begint steeds harden te waaien. Ik doe mijn handen normaal en het is weer windstil. ineens hoor ik mijn naam...

Er zijn nog geen reacties.


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen