Hoofdstuk 7
Avery duwde me zachtjes op een leeg stukje bank . ‘Je krijgt geen lunch nu. Daar ben je te laat voor.’ Ze vertrok. Ik keek haar bewust niet na. Dat zou alleen maar aandacht trekken.
Haar toon was venijnig geweest, met een beetje medelijden wat alleen merkbaar was voor de mensen die het wisten. Ze was heel duidelijk geweest in de auto: als er Dwalingen bij waren, zou iedereen me ook behandelen als een Dwaling. Voor veel soldaten was ik ook gewoon een Dwaling, maar met privileges.
Ik was niet echt een geweldige actrice. Op de basisschool hadden we een paar keer een toneelstuk op moeten voeren. Ik deed ongelooflijk mijn best om alle theorie die ik erin gestampt had, ook toe te passen op mijn optreden. Helaas, toen ik op een latere leeftijd terugkeek, was het hopeloos. Bij alles waar ik me anders voordeed dan ik was, leek ik een open boek óf zette ik mezelf compleet voor schut.
Het was allemaal zo doorzichtig. Ik haatte dat.
Ik hoopte dat dit anders was. Dat ik gewoon op mijn woorden moest letten. Ik had immers geen andere naam of zoiets. Geen andere karaktereigenschappen.
Er zaten nog zo’n tien anderen aan tafel. Niemand leek op het eerste gezicht echt een goede gesprekspartner. Iedereen op één na had zijn of haar rug zeer subtiel naar me toegekeerd. Die uitzondering was een meisje van mijn leeftijd met blonde haren in een elfenkapsel tot op haar schouders en blauwe ogen. Haar huid was ooit waarschijnlijk porselein geweest, net als de mijne. Maar nu was het een verbrand soort bruin.
Voor mijn verschijning was ze waarschijnlijk bezig geweest met iets wat dat-wat-op-onze-school-voor-groentesoep-door-moest-gaan moeiteloos versloeg op de walgelijkheidsmeter.
Het leek een stamppot voor te moeten stellen. Maar de frisse kleuren van genetisch gemanipuleerd semi-vers voedsel ontbraken. In plaats daarvan was de gepureerde troep met klontjes een groenachtig bruin. Het had niet eens een geur, maar door er alleen al naar te kijken kwam mijn schamele ontbijt al naar boven zetten. Het was weerzinwekkend in alle opzichten.
Het meisje was gestopt met eten, zodat er een duidelijke afdruk te zien was in de puree. ‘Hai, ik ben Lorain,’ zei ze zachtjes.
‘Maeve,’ mompelde ik terug. Ik keek weer naar het eten.
De afschuw moest van mijn gezicht af te lezen zijn, want Lorain grijnsde scheef. ‘Het heeft geen naam. Ze hebben er niet eens de moeite voor genomen. En anders was het ze toch niet gelukt, maar goed. Als je niet kijkt en snel eet, is het best te doen. Hap-slik-weg.
Een oud kinderriedeltje voor bij het eten. Het stond op de muren in de hal toen ik hier voor het eerst rondliep. Ze vonden het kennelijk te vrolijk gekleurd en hebben er overheen geverfd. We moesten twee dagen in onze cel blijven zitten.’
Ze nam een hap. Slikte. Weg. Het voedsel werd naar een zure maag vervoerd. Een zeker einde tegemoet. Zou het met Lorain ooit ook zo vergaan? En alle anderen aan deze tafel? Mij?
Hap. Slik. Weg.
Hap. Slik. Weg.
Zelfs al zag het voedsel er afgrijselijk uit, de mechanische, maar al te bekende bewegingen maakte dat ik honger kreeg. Ik kreeg geen eten.
‘Weet je in welke cel je zit?’ vroeg ze.
‘Volgens mij was het B17n. Ik weet het niet zeker.’ Ik wist het wel zeker. Heel zeker. Dat soort nutteloze details onthield ik altijd.
Lorains ogen vergrootten en verkleinden weer. Toen herpakte ze zichzelf. ‘Dat is in mijn lokaal. Naast mij, zelfs. B17m.
O god, we moeten alweer gaan.’ Ze knikte naar de soldaten die tegen de muren hadden gestaan. Ze kwamen naar voren en riepen dat iedereen zijn spullen neer moest leggen. Toen ik opstond werd ik direct van twee kanten vastgepakt door soldaten. Ze knepen iets te hard en duwden me in mijn rug om me vooruit te krijgen. We liepen achter de meute aan de trap af.
Ze deden me niet echt pijn, maar het was zeker wel onprettig.
Toen we eindelijk een lokaal binnenkwamen verstevigden ze hun grip op mijn armen weer. Ik hield een verontwaardigd ‘Houd je vervloekte vingers bij je!’ nog net binnen.
Sommige mensen stonden nog zachtjes te kletsen voor houten constructies. Mijn begeleiders keken ze even streng aan. Als konijntjes schoten ze uit elkaar, vluchtend naar hun hol.
Mijn cel bleek aan het einde van het gangpad te liggen. Het duurde niet heel lang, maar tegen de tijd dat we daar aankwamen hoorde ik al het kreunende geratel van dichtgegooide houten schuifdeuren. De cel waar wij voor bleven staan was halfopen. De man links van mij trok hem helemaal open. Ik werd al misselijk van het geluid. Het hout van de toegang knarste op het hout van de verhoogde vloer en het lage plafond.
Ze tilden me op zonder er nog een woord aan vuil te maken en duwden me zo de cel in. Met moeite hield ik me staande. Althans, dat lukte bijna. Toen ze de toegang afsloten schrok ik. Daar was mijn maag het mee eens, die draaide zich met een ruk om. Ik viel op mijn handen en knieën.
Voor de meeste mensen was dit geen probleem. Die stonden op, onderzochten hun schaafwondjes en gingen even zitten om de draaierigheid tegen te gaan.
Voor mij echter, was het een gigantisch, allesoverheersend probleem. Draaierig was een ander woord voor duizelig.
Ik rolde op mijn rug, ging zitten en trok mijn benen naar me toe. Hoofd tussen mijn knieën. Adem in. Adem uit.
Maar de angst kneep mijn luchtpijp dicht. Ik begon te hyperventileren. Kwam in een neerwaartse spiraal terecht…gebrek aan zuurstof…paniek…zwarte vlekken…
Ergens in de verte hoorde ik iemand zachtjes op me in praten. Iets over ademhalen… buik… borst?
Ik probeerde de woorden te begrijpen. Probeerde de woorden tot me door te laten dringen. Maar ze waren te ver weg. Ze dreven langzaam weg op de eindeloze zee van bewusteloosheid. Ze dreven weg om nooit meer opgedoken te worden.
Reageer (2)
Nogsteeds geen verandering in mijn reactie Dus dit is een onderdeel van haar plan? Zich voordoen als dwaling? Nice!
1 decennium geledenIk vind het wel vreemd dat ze haar ook in een cel stoppen.
1 decennium geledenVerder ben ik heel erg benieuwd naar Lorain en haar verhaal. ^^