2. Snow
De sneeuw kraakt onder mijn voetstappen. Ik blik even over mijn schouder en zie dat ik een makkelijk te volgen spoor achterlaat. Ik geef er niet om.
De avond zal weldra vallen en dan is er niemand die het bos betreedt, behalve ik.
Ik duik wat dieper in mijn mantel, gemaakt van geitenhaar. Hij stinkt en is smerig, maar beschermt me tegen de bijtende kou en dat is alles wat ik nodig heb om de nacht door te komen.
Ik vind beschutting in een oude opslagschuur, wiens eigenaar onbekend is. Ik kan me de tijd niet heugen dat er mensen in deze contreien woonden, behalve ikzelf. Misschien dat een van mijn voorouders het heeft gebruikt om brandhout in op te slaan, maar het doet nu dienst als de bewaarplaats voor mijn buit.
In een donker hoekje kruip ik weg, terwijl ik wat kledij over me heen leg dat ik van hen heb afgenomen wiens pad ik kruiste. Met mijn hoofd rust ik tegen de stenen wand, terwijl ik mijn ogen sluit en de herinneringen aan mijn vroegere bestaan probeer uit te bannen. Geboren en getogen als een prinses, in een weelderig paleis en met twee gelukkige ouders. Zo kwam ik ter wereld. Wie zou toen hebben verwacht dat ik twintig jaar later door de bossen zou zwerven en mij met wild en planten in leven moet houden? Mijn ouders niet en ik ben blij dat ik ze hiermee geen verdriet kan doen. Als mijn vader wist wat hij voor een onmens in huis heeft gehaald, zou hij zich omdraaien in zijn graf.
Ik sta een vluchtige gedachte aan mijn stiefmoeder toe, die ongetwijfeld met haar spiegel praat. Zal ik nog steeds als mooiste van het land bestempeld worden, ondanks mijn verwilderde uiterlijk en de modderstrepen op mijn gezicht?
Ik hoop het. Ik wens dat ze iedere dag zal moeten aanhoren dat ze niet de mooiste vrouw uit het rijk is, terwijl ik ongrijpbaar voor haar ben. Natuurlijk moet ik de jagers die ze erop uitstuurt in de gaten houden, maar inmiddels heb ik me dusdanig tegen hen leren verweren dat ik haast tot een legende ben uitgegroeid. Met het chagrijnige gezicht van mijn stiefmoeder voor ogen, die werkeloos moet toezien hoe haar jagers en haar magie me niet kunnen bereiken, val ik in slaap.
De volgende ochtend sta ik al vroeg op. Ik pak mijn pijl en boog op en ga naar buiten, om tijdens het ochtendgloren een paar dieren van het leven te beroven. Vroeger zou ik daar wakker van hebben gelegen, maar mijn nieuwe leefstijl heeft mijn stevig getemde maag, die altijd van allerlei lekkernijen voorzien werd, in een hongerig, brullend beest veranderd.
Een tijdlang zwerf ik rond, totdat ik bij de doorgangsweg aankom en de contouren van een paard kan ontwaren. Een glimlach siert mijn lippen en ik verberg me tussen de struiken, terwijl ik kalm wacht totdat mijn prooi nadert. Mijn pijl en boog verstop ik tussen de gevallen bladeren en ik laat me in een lage greppel glijden, waarin het regenwater bevroren is.
De ruiter ziet er goed uit. Weldoorvoed en in het bezit van warme kleren. Ik wend mijn gezicht af en doe alsof ik zachtjes kerm, terwijl ik mijn lichaam tegen de ijskoude grond druk.
De voetstappen van het paard dempen en ik hoor aarzelend gemompel. Het dier proest en ik hoor het gerinkel van metaal als de ruiter in beweging komt en afstijgt.
Het kost me moeite om mijn triomf weg te stoppen en ik blijf kniezend op de grond liggen, totdat de persoon naast mij neerknielt en een hand op mijn schouder legt. Langzaam richt ik me op, terwijl ik hem met grote ogen aankijk. Mijn hand tast naar het mes aan mijn zijde.
‘Is alles oké?’ vraagt de man. ‘Ben je gewond?’
‘Mijn onderbeen…’
Hij buigt zich voorover om mijn been te bekijken. Zodra zijn vingertoppen mijn broek raken, trap ik hem in zijn gezicht. Zijn hoofd slaat naar achteren en voordat hij zijn oriëntatie kan terugvinden, duw ik een mes tegen zijn keel.
Reageer (9)
Amazing!
1 decennium geledenGa snel verder xx
Snel verder. Een fantastisch verhaal!!
1 decennium geledenIk ben benieuwt snel verder
1 decennium geledenAhhh awesome
1 decennium geledenEindelijk iets origineels!
snel verder (:
Wow!
1 decennium geleden