De afloop
Thema: Apocalyps/einde van de wereld
Als een hele beschaving een vulkaanuitbarsting niet kan overleven, hoe kan de geest dan bestand zijn tegen een uitbarsting van de ziel? Puur als goud, goed als de zon. Is het mogelijk om op te staan tegen de krachten van het eigen Ik?
De wereld heeft een onaangename vorm aangenomen sinds zij is verwoest door talloze uiteen spattingen van zielen die zich met elkaar wilden meten. Zo veel goeds dat met elkaar in conflict is geraakt dat de wereld zijn oorspronkelijke pure goedheid is verloren. De kans op herstel is ongekend klein en hoogstwaarschijnlijk onmogelijk.
Nu iedere levende ziel zich heeft beschermd met een defensief mechanisme, is de wereld in verval geraakt. Hoezeer zij ook verlangen naar gezelschap, leven ze een teruggetrokken bestaan. Leven is overleven en daar is alles mee gezegd.
De overlevering spreekt van welvarende gemeenschappen, hoge gebouwen en een overvloed aan rijkdommen. Vrijheid van geest en het streven naar vernieuwing waren de prioriteiten van de eenentwintigste eeuwse mens en men spoorde elkaar aan het beste uit zichzelf te halen. Het was een tijdperk van vooruitgang en bloei en ontwikkeling. Iedereen presteerde op de toppen van zijn kunnen.
Het zijn slechts verhalen, want er is in feite vrij weinig over van al die glorie en pracht. Toegegeven, er is niets meer wat daar nog naar refereert. De buitenlucht is grauw en vuil. Misschien dat evolutie het een en ander aan de menselijke longen heeft verbeterd waardoor hun lichamen zich kunnen wapenen tegen de smog in de lucht, maar dat is niet met zekerheid te zeggen. Ze komen immers alleen hun barakken uit om noodzakelijke dingen te doen. Voedsel te zoeken of om water te halen.
Andere dingen zijn ook niet nodig. Meer is er niet. De mens zit gevangen in zijn eigen web van verval dat zo plotseling toegeslagen lijkt te hebben.
In mijn jeugd heb ik me zo vaak afgevraagd waarom we niet vaker naar buiten gaan. Waarom is er niet iemand die een manier bedenkt om de kou te verdrijven en de dikke rookwolken boven onze hoofden weg te nemen?
Er zijn al tientallen decennia geen nauwkeurige weersvoorspellingen geweest en men zegt dat dat eens anders was. Eens was de wereld een gecontroleerde orde. De autoriteit wist alles en hoewel ze ons dat nu wel willen laten geloven, weet ik wel beter.
In de pijnlijke stilte van alle dag trek ik mijn jas aan. Bij de voordeur van mijn container staat een stok die ik jaren geleden in de puinhoop 23-A heb gevonden. Ondanks dat iedereen van alles mee naar huis neemt en bewaart, blijft er zo veel afval liggen. Ik heb me daar gek genoeg nooit over verbaasd.
Er staat geen wind en ik ben al sinds mijn geboorte gewend aan de bedompte geur van stof en gas in mijn neusgaten. Het is normaal, al willen geschiedenisboeken je soms nog wel eens wat anders vertellen.
Ik loop over het pad tussen de hopen 27-C tot en me 28-L. Het afval van onze voorouders is opgestapeld in nette hopen die ’s nachts weer worden aangeveegd door hen die daar betaald voor willen krijgen. Het schijnt goed te verdienen, maar ik heb het in mijn jongere jaren nooit zo ver geschopt.
Ik struin wat langs hopen in de hoop nog iets bruikbaars te vinden. Hier in de buurt is niemand die het wil hebben, want hier ligt bijna alleen maar plastic en hout en dus kunnen we daar zelf wel voor zorgen. Aan de andere kant van de stad zijn ze echter allang blij als ze iets anders dan glas zien. Ik weet alleen nog niet of ik dat hele eind zal gaan lopen of dat ik tot morgen wacht. Ik heb nou eenmaal een oud been dat al veel te verduren heeft gehad tijdens de Opstand en ik weet niet of het vandaag een goede dag voor me is om een eind te reizen. Ik heb nog een blik met erwten, dus daar zou ik het nog enkele dagen mee uit kunnen houden. De houdbaarheidsdatum is immers pas een paar dagen geleden verstreken.
Met een hoofdknik begroet ik de kinderen die in het containerblok achter 34-E en F wonen. Als ze niet op school zijn, spelen ze meestal in de buurt en helpen me vaak met het uitgraven en naar huis dragen van zware dingen die ik vind. Vaak heb ik niets voor ze om te geven, maar anderhalve week geleden had ik nog wat knopen waar ik wel vanaf wilde en heb hen die in de hand gedrukt. Ze waren er blij mee en ik hoorde ze er nog opgewonden over praten toen ik me de dag erna weer naar buiten waagde.
Ik weet hun namen niet, maar wel dat dat meisje de oudste is. Ze heeft geen vriendinnen volgens mij, want ik zie haar altijd met dezelfde twee jongens. Eén lijkt een jongere versie van haarzelf te zijn, maar de derde is totaal verschillend. Misschien dat hij bij hen in huis is komen wonen na de Opstand. Hij moed oud genoeg zijn om dat meegemaakt te hebben, hoewel hij het zich vast niet meer herinnerd.
De Opstand was de climax van de diepgewortelde haat die de mensen hier tegen onze huidige wereldbezetter voelen. Natuurlijk heb ik meegedaan. Ik heb me in mijn leven heimelijk tegen het regime verzet, maar natuurlijk zonder resultaat. Dat verwachtten we allemaal, maar toch hebben we onze stem laten horen.
Ik wist in die tijd te overleven doordat ik voedsel ontving van de overheid. Ik was niet de enige, want dat was waar het voedsel nou eenmaal vandaan kwam. Ergens op onze verroeste wereldbol was namelijk nog een grasveld waar koeien op leefden en graan kon groeien. Niet dat er veel van die beesten nodig is, want tegenwoordig wordt al het voedsel uit enkele van hun cellen gehaald, maar ze mogen natuurlijk niet uitsterven.
Het rantsoen was niet uitgebreid en erg strikt. Niet genoeg om van te leven, maar te veel om van te sterven. Ik had in die tijd niemand om wie ik gaf en eigenlijk was die opstand een welkome afleiding van de dagelijkse sleur waar ik in beland was. Ik deed immers niet meer dan ik nu deed, alleen deden mijn beide benen het toen nog prima en was mijn gezicht niet gerimpeld.
De Opstand was een maandenlang gevecht tussen de oproerkraaiers en de autoriteit en ik denk dat we daarmee zeker een kwart van de bevolking zijn kwijtgeraakt. Minder monden om te voeden. Dat komt ons nu wel goed uit.
Inmiddels heeft de overheid het uitdelen van voedsel maar afgeschaft en leef ik van wat ik vind en kan ruilen.
Geld is ooit een betaalmiddel geweest, lang voor ik werd geboren. Het waren munten en papieren waarmee mensen naar winkels gingen en daar spullen voor ruilden. Later maakten ze pasjes van deze munten en werd alles volledig gedigitaliseerd tot men niet meer wist hoeveel geld dat in werkelijkheid nog waard was.
Dat is het enige wat ik nog uit mijn geschiedenisboeken weet. Ik denk dat ik ze nog wel ergens in mijn container heb liggen. Ik ben alleen niet echt een lezer en misschien hebben die zoontjes van 34-E er wat aan. Ze zien er niet uit alsof ze naar school gaan.
Ik leun op mijn stok van een oude pvc-buis en tuur door de mistige omgeving. Ik merk nu pas dat het veel stiller is dan normaal. Misschien is er voor vandaag geen voedsel meer te vinden en is iedereen al weer terug naar binnen gegaan. Het is niet goed om hele dagen buiten te blijven en ik besluit om ook maar terug te keren.
Misschien dat de helft van de gevallen opstandelingen wel is gestorven doordat ze te lang aan de buitenlucht zijn blootgesteld. Dat kan ik me eigenlijk wel voorstellen. Telkens als ik die koude stoflucht uit stap, heb ik het gevoel pas weer echt adem te halen.
Zo af en toe bezoekt de autoriteit de afgelegen gebieden, zoals waar ik woon. Er schijnt een of ander luxueus hoofdkwartier te zijn, maar daar geloof ik niet in. Ze hebben vast maar één helikopter en net genoeg olie om die nog voor de komende tien jaar te kunnen voorzien van brandstof. Water is immers verboden. Het mag nergens in verwerkt worden en is alleen bedoeld om te drinken.
De mensen van de Overheid – misschien zijn het wel mutanten, je weet het niet meer deze dagen – schijnen wel een stuk schoner te zijn dan wij. Ze schijnen zich te wassen met kleine kopjes water. Ze drukken ze tegen hun huid, zodat het water niet op de grond valt en bewegen het glas dan over hun lichaam. Als je dat een paar keer per maand doet, kan ik me wel voorstellen dat je daar een stuk schoner van wordt.
Hier is het gebruikelijk dat we ons insmeren met een zalf of inwrijven met zeep en parfum. Alsof je iets ruikt door de torenhoge bergen vuilnis om ons heen.
Zo af en toe zet ik wel een schaar in mijn baard en haar, omdat het anders zo onoverzichtelijk is en ik heb ook wel eens gereedschap tussen het afval zien liggen wat men in vroegere en betere tijden gebruikte om het haar mee te bewerken.
Ik heb het laten liggen.
Deze keer komen ze ’s nachts. Dat weet ik, omdat ik om de zoveel tijd de slaap niet kan vatten en mezelf vermaak door een oud kaartspel te spelen wat mijn vader me geleerd heeft. Ik heb geen idee meer hoe het heet, maar je kunt het prima in je eentje spelen.
Er staat een zaklamp op tafel en het licht schijnt op het plafond. Ik heb er ooit over na gedacht om hem op te hangen, zodat het licht de kapotte tafel bestrijkt waar ik op mijn knieën aan zit, maar het is er nooit van gekomen. Een hamer heb ik wel, maar een goede spijker vinden in deze bende is best lastig. Plakband bleek niet te werken.
Ik kijk om me heen, omdat ik het gevoel heb dat het licht van de helikopter bij mij naar binnen schijnt, maar als ik door het plexiglas van mijn container kijk, zie ik dat hij al voorbij is geraasd.
Dat ding maakt ongelofelijk veel herrie en ik vraag me onwillekeurig af of er ook anderen zijn die het horen. Vast wel. Het is een koude nacht – zoals de meesten – en ik ben ongetwijfeld niet de enige die uit de slaap word gehouden door nachtmerries en het constante rillen van mijn lichaam.
Ik wikkel mezelf beter in een gerafelde deken. Dat was het laatste cadeau wat ik van mijn moeder kreeg. Ze was niet van plan te sterven, maar ik denk dat zij in haar lange leven van 56 jaar al zo veel smog heeft ingeademd dat haar longen er op een gegeven moment gewoon mee zijn opgehouden en dat haar hart maar besloot te volgen.
Ik heb me er door die gedachte ook nooit verdrietig door gevoeld.
Het licht dat vaal door het plexiglazen raam van mijn container schijnt, dooft wanneer er een luide dreun klinkt en een hoop geschreeuw.
Vreemd genoeg wordt het niet helemaal donker in mijn piepkleine woonkamer – deze is tevens ook mijn slaapkamer en keuken.
Ik ben niet iemand die snakt naar avontuur, maar verbaasd me gewoon dat het niet donker wordt, zoals ik had verwacht en ik besluit om mijn dikke jas weer aan te doen en even mijn hoofd om mijn voordeur te steken.
Ik heb direct een jaarvoorraad aan smog ingeademd als ik stomverbaasd naar de lucht staar en naar adem snak. Ik had gedacht dat er iets in brand zou staan, dat de helikopter was gecrasht en in brand zou staan.
Nou, dat is ook wel zo, mar het is niet het vuur van de helikopter dat mijn aandacht trekt. Ik zie een ander vuur dat zich bloedstollend warm boven mijn hoofd bevind. Ik ken het fenomeen uit de boeken, maar in het echt is het veel angstaanjagender dan ik ooit had kunnen vermoeden.
Ik ben niet de enige die de bal van vuur in de lucht ziet hangen en dat de wieken van de helikopter de stofwolken uiteen hebben gereten. Hoewel mijn zicht nu enigszins wordt vertroebeld door het roet van het brandende wrakstuk dat zojuist in berg 22-I heeft gestort, is het helderder dan het in mijn hele leven is geweest. Het is zo licht buiten, dat ik mijn ogen zelfs toe moet knijpen om nog wat te kunnen onderscheiden.
Er zijn meer mensen naar buiten gekomen. Ik behoor tot een van de oudsten van hen en niemand reageert anders dan ik. Natuurlijk reageren ze niet anders. We zijn opgevoed met de gevaren van vuur, met de wetten van de natuur en zo’n onverklaarbaar fenomeen hoort daar niet in thuis, al weten we allen wat het is.
Ik besef dat de piloot geschrokken met zijn van wat hij heeft aangericht en dat, wat we voor nacht hielden, nooit meer was geweest dan dag. Dat konden we nooit weten met al die smog in de lucht. Het heeft het zonlicht altijd bedekt.
Zonlicht.
Ik weet niet waarom, maar ik doe mijn jas uit. Het is zo veel warmer dan ik gewend ben. Ik huiver even als ik daar sta in mijn overall. Het is er een die ze dragen om met dieren te werken en ik heb hem ook uit de cockpit van een omgevallen vrachtwagen gehaald.
Anderen doen hetzelfde en we ervaren voor een kort moment een strelende warmte op ons gezicht. Ik sluit mijn ogen, zodat het ooglid rood kleurt aan de binnenkant van mijn ogen en mijn stijve gezicht strekt de spieren door te glimlachen.
Het is van korte duur, want enkele tellen later wordt het steeds heter om me heen. Verschrikt open ik mijn ogen, in de veronderstelling dat het helikopterwrak is uitgebrand en dat de gevaarlijke vlammen aan de bergen houtsnippers beginnen.
Het is echter die welkome afleiding die mij jaren lang heeft overgeslagen. Ze komt dichterbij, zo razendsnel dichterbij dat het zweet al op mijn voorhoofd staat voor ik zelfs maar kon knipperen. Ik strijk met mijn arm langs mijn voorhoofd en voel een pijnlijk en brandend gevoel opkomen als de zonnestralen eroverheen strijken.
Ik kan niets anders doen dan blijven kijken, terwijl er ook mensen – buren! – zijn die zich in veiligheid proberen te brengen. Ik weet dat het zo is, want ik zou het ook gedaan hebben als het zin zou hebben gehad. Ik kan alleen niemand meer horen of zien. Mijn oren zijn verdoofd door een luid gegons en geknetter wat mogelijk door de vlammen wordt veroorzaakt en ik kan niets meer zien. Mijn ogen, ik weet niet of het kan, maar ze staan in brand! Het lukt me echter niet om een kreet van pijn te slaken. Het is plotseling zó verzengend heet. Ik laat me op mijn knieën zakken en probeer adem te halen, maar de zuurstof lijkt te worden weggezogen door het vuur.
Ik heb al die tijd al geweten dat mijn leven niet zo slecht was als ik zou moeten denken. Als ik het zou vergelijken met dat van de mensen uit de geschiedenisboeken. Mensen die apparaten uitvonden, een half continent mochten besturen of de wereld vanwege hun zangtalent aan hun voeten hadden; vergeleken met hen stel ik niets voor, maar ik ben er eigenlijk altijd al blij mee geweest. Hoewel ik hoopte op een wonder een wonder dat mij en iedereen die op deze vuilnisplaneet woont zou kunnen losmaken uit de saaie sleur en ons meer te doen zou kunnen geven dan graven naar gebruikte troep.
Ik heb misschien om te veel gevraagd. Verlost ben ik, maar ik en al mijn verpauperde metgezellen kunnen nu niet meer doen dan sterven.
Reageer (1)
Wauw! Geweldig geschreven!
1 decennium geleden