Hoofdstuk 1
• Grace’s Point Of View
School. Wat is dat een vreselijk woord. Een woord waar ik vanaf wil. Ik heb de gedachte om een luciferdoosje en wat olie te kopen. Met één beweging het stokje op het doosje slaan. Het kopje gaat ontbranden. Er ontstaat een klein onschuldig vlammetje. Langzaam neemt het vlammetje het hele stokje over. Ik wil het stokje in een bosje gooien vlakbij de ingang van de school. Als laatst wil ik de olie eroverheen gieten. De vlammen zie ik al groter worden. Wat zou dat geweldig zijn. Geen school.
Helaas is het jammer dat school een verplichting is. Het liefst zou ik nu mijn spullen inpakken. Uit de school wegrennen. Niemand zal het wat uitmaken. Mijn ouders niet. Die zijn toch gescheiden. Alleen mijn moeder zie ik nog. En mijn moeder is ook zo’n type die denkt: Ze is oud genoeg om haar eigen leven te leiden.
En dan nog vrienden. Ik heb ze verloren. Vroeger was ik een meid die overal bij wou horen. Ik had dan ook een nep laagje om mij heen. Op een dag besloot ik het neppe laagje weg te poetsen. Het moest zo schoon zijn dat ik geen enkele vuile plek kon terug vinden. Doordat ik dat deed, vonden ‘mijn vrienden’ mij ineens niet meer interessant. Het deed mij pijn dat het niet echte vrienden waren. Ik had niemand. Zelf was ik ook niet zo’n persoon die makkelijk met mensen kon praten. Dus sindsdien heb ik geen echte vrienden. Tuurlijk zijn er wel mensen waarmee ik het goed mee kan vinden, maar voor mij zijn ze geen vrienden. Vrienden zijn mensen die je aan het lachen maken en er altijd voor je zijn. Die mensen heb ik dus niet echt. Eerlijk gezegd mis ik ze ook niet echt. Als je mij maar een tekenblok geeft, ben ik al gelukkig genoeg. Daar kan ik al mijn fantasie tekenen. Op één simpel blaadje. Er kan een hele betekenis achter zitten of het is een simpel iets.
Ondertussen probeer ik mijn aandacht te richten op de wiskundedocent. Het is bijna onmogelijk. De docent is namelijk vreselijk. Een saaie, oude man. Daar wordt niemand vrolijk van. Gelukkig ben ik goed in wiskunde. Ik hoef tenminste niet op te letten wat hij zegt. Alleen verveel ik mij soms wel bij wiskunde. De oplossing ervoor is één ding. Tekenen. Ik teken altijd achterin mijn wiskundeschrift. Dan lijkt het of ik bezig ben met de sommen.
Mijn vingers bladeren door mijn wiskundeschrift. Al snel vind ik de laatste bladzijde. De laatste bladzijde vol met tekeningen. Tekeningen met betekenissen. Tekeningen waar een gevoel in verscholen is. Uit mijn etui haal ik mijn potlood. Het potlood waar ik altijd mee teken. Ik hou het houten staafje onderaan vast met mijn duim en mijn wijsvinger. Vanuit mijn vingers stroomt een hele fantasie. Er ontstaan muzieknootjes. De rest zijn allemaal vage dingen.
Ineens gaat de bel. De bel dat de laatste les voor mij is afgelopen. Vlug pak ik al mijn spullen in. Al snel heb ik mijn rugzak om mijn schouder heengeslagen. Ik loop de klas uit. Eigenlijk wil ik de school nu al uitlopen, maar ik moet nog langs mijn kluisje. Ik loop een paar gangen in en uit totdat ik bij mijn kluisje kom. Mijn vingers draaien aan het slot. Als ik de code heb gedraaid, is mijn kluisje open. Daar zitten nog een paar boeken in. Geschiedenis, aardrijkskunde en Engels. De boeken uit mijn kluisje gooi ik in mijn tas. Als laatst doe ik het deurtje van mijn kluisje dicht.
Ineens zie ik dat er een jongen tegen de kluisjes aanleunt. Hij staat minder dan dertig centimeter van mij af. Hij heeft zwart haar dat precies goed in vorm zit. Op zijn lippen rust een warme glimlach. Volgens mij zit hij in mijn wiskundeles. Ik zie hem wel vaker, maar ik weet niet hoe hij heet.
“Je kan erg mooi tekenen,” spreekt hij. Zijn bruine ogen kijken mij vrolijk aan. Ik schenk hem een warme glimlach. “Bedankt.” Als ik even goed kijk, merk ik op dat hij twee zwarte knopjes in zijn oorlellen heeft. Eerlijk gezegd vind ik dat stoer staan bij jongens. Het geeft een uitstraling dat ze dingen durven te doen.
“Ik ben Zayn trouwens. Ik zit in je wiskundeles.” Het is toch waar. Hij zit inderdaad in mijn wiskundeles. Blijkbaar heeft hij mij zien tekenen. “Ik ben Grace.”
“Ik teken zelf ook,” zegt Zayn ineens. Vandaar dat hij wat over mijn tekenkunsten zei. Hij vindt tekenen zelf ook interessant. Ik ben dan wel erg benieuwd naar zijn tekeningen. “Laat mij wat van je tekeningen anders zien,” stel ik voor.
“Is goed, maar dan moeten we wel naar buiten.” Even kijk ik raar naar hem op. Hoezo naar buiten ? Doet hij aan graffiti ? Ik besluit toch te knikken. “Kom, dan gaan we,” zegt Zayn.
Beide lopen we de school uit. We lopen naar een plek toe die ik niet weet. Straks zal ik wel weten waar we zijn. Nu we lopen, kunnen we elkaar beter leren kennen. Zo te zien wilt Zayn dat ook.
“Grace,” begint hij. “Vertel wat over jezelf.” Ik denk na over wat ik kan vertellen. Natuurlijk kan ik van alles vertellen, alleen de vraag is: boeit het hem wel ? Laat ik dan maar wat standaard dingen vertellen. Als hij meer wilt weten, vraagt hij het wel.
“Ik ben dus Grace. Ik ben achttien jaar oud. Uhh.. Ik heb één zusje. Ze heet Rachel. Mijn ouders zijn gescheiden, maar ik woon bij mijn moeder. Mijn hobby’s zijn dus tekenen en verven. Mensen noemen mij behulpzaam. En uhh.. Ja, dat is het wel. En jij ?”
Zayn glimlacht even naar mij. Hij heeft een prachtige glimlach. Zijn tanden zijn parelwit. De ‘parels’ staan precies in een mooie rij. Het is bijna een perfect gebit.
“Mijn naam is Zayn. Ik ben achttien jaar oud. Ik heb drie lieve zusjes. Robyn, Britt en Mandy. Mijn hobby is vooral tekenen. Volgens mensen ben ik erg aardig. Ik heb een vriendin. Ze heet Megin.”
Het verrast mij niks dat hij een vriendin heeft. Ten eerste, hij is een hartstikke lieve jongen. En ten tweede, hij is best wel knap. Maar zo moet ik niet denken. Ik ken hem amper. Het is wel leuk voor hem dat hij een vriendin heeft. Iemand die van je houdt. Iemand die er voor je is in de moeilijke tijden.
Zo iemand heb ik nooit echt gekend. Mijn ‘vriendinnen’ van vroeger stonden niet voor mij klaar in moeilijke tijden. Mijn ouders waren niet de ergste ouders toen. Eenmaal dat ze ruzies met elkaar hadden en gingen scheiden, waren ze beide veranderd. Innerlijk en uiterlijk. Mijn vader zie ik nooit meer. Ik had nog van mijn tante gehoord dat hij in het begin vastgeplakt zat aan de alcohol en drugs. Sinds één jaar geleden is hij clean en heeft hij een nieuwe vriendin gevonden sinds ik klein was. Hij leeft een gelukkig leven met zijn vrouw en dochters, aldus mijn tante.
Dan heb je nog mijn moeder. Die arme vrouw. Zij is erg eenzaam sinds de scheiding. Ook zij begon een leven voor haarzelf te zoeken. Ze deed een laag make-up op met de hoop dat één van de duizenden mannen op de wereld haar mooi vonden. Haar nog aantrekkelijk vonden. Helaas heeft ze nog niemand gevonden. Doordat ze zoveel met haarzelf bezig is, vergeet ze mij. Als ik laat thuis ben bijvoorbeeld, vindt ze het niet erg. Het is toch mijn leven en ze bemoeit zich er totaal niet mee.
“We zijn er,” spreekt Zayn. Ik kijk om mij heen. Vlak naast mij zie ik een kanaal. Het water stroomt speels terwijl de zonnestralen erop kietelen. Wanneer ik naar boven kijk, merk ik op dat er iets blokkeert voor mijn zicht. Het is de onderkant van een brug. Een betonnen, grote brug. Vervolgens richt ik mijn zicht weer op de normale lengte. Op mijn voorste zicht zie ik een muur. De betonnen muur van de brug. Er zijn allerlei tekeningen getekend op de muur. Degene die mij het meest opvalt is een hand. Het is een hand waar de wijs- en middelvinger gekruist zijn. Onder de mooie tekening staat ‘fingers crossed’ geschreven.
“Heb jij die gemaakt ?” vraag ik terwijl ik naar de gekruiste vingers op de muur wijs. Trots knikt Zayn. Met zijn hand schuift hij zijn mouw bij zijn rechterarm omhoog. Daar zie ik al snel dezelfde tekening. Waarschijnlijk heeft hij het dus afgeleid van zijn tattoo.
“Het betekent dat ik hoop op bepaalde dingen,” begint hij. “Hopen op het geluk.” Het klinkt wijs. Hopen op een goede toekomt. Hopen op het geluk. Eigenlijk is dat ook een tekening die ik ook zou kunnen maken. Een tekening met een verhaal erachter.
Voorzichtig laat ik mijn ogen ook op de andere kunstwerken vallen. Waarschijnlijk is het niet allemaal van Zayn. Er zijn vast mensen die deze plek ook kennen. Dat kan je namelijk zien aan de creativiteit en de bepaalde manier hoe iemand tekent. De ene is niet zo speciaal als de ander. Toch kan het zijn dat er achter ‘de niet speciale tekening’ een groot verhaal achter zit. Alleen kan niemand het verhaal lezen, behalve de schrijver zelf.
“Doe jij ook aan graffiti ?” Ik schud naar Zayn. Eerlijk gezegd lijkt het mij wel wat. Alleen ben ik meer gefocust op de tekeningen van mijn tekenblok. Daar laat ik al mijn fantasie tot leven komen. Je kan dan nog makkelijk de fouten weggummen. Met graffiti moet je er overheen spuiten. Daardoor kan de tekening een stuk lelijker worden.
“Zin om je fantasie te uiten ?” Vraagt Zayn. “Ik vond jouw tekeningen in je schrift erg mooi. Je moet ze laten zien aan de wereld.” Even glimlach ik om zijn zin. Hij heeft gelijk. Je moet je fantasie te durven delen. Te durven delen aan de rest van de wereld. De ware ik te laten zien.
Zayn haalt zijn zwarte rugzak van zijn schouder af. Al snel maakt hij de rits open. Binnen één blik zie ik de spuitbussen in zijn rugzak. Alle basiskleuren zijn het. De negen kleuren. Oranje, roze, rood, wit, zwart, blauw, groen, paars, geel. De jongen met de spuitbussen gebaart dat ik ze mag pakken. Speurend door alle bussen, besluit ik toch de witte bus te nemen. Die is net zoals een potlood. Als het misgaat, kan je er met een andere kleur er makkelijk overheen spuiten. Net zoals potlood die je weg kan gummen.
Met mijn wijsvinger druk ik op het tuutje. Uit de bus spuit de graffiti. Op de muur begin ik mijn tekening te vormen. Vloeiend maak ik het basisfiguur. Langzamerhand begint er een idee erachter te zitten. Een mooie schets. Wanneer ik de basislijnen heb gespoten, leg ik de witte bus weg. Ik ruil hem in voor de oranje bus. Later gebruik ik nog de roze bus. Ook nog de rode. Daarna de gele en als laatst de zwarte om de tekening mooi te omlijnen.
Als ik klaar ben, draai ik mij om naar Zayn. Hij kijkt verbaasd naar de tekening. Er komt geen enkel woord uit zijn mond. Je zou denken dat zijn mond vastgelijmd is, maar dat kan niet. Zijn mond staat wagenwijd open van verbazing.
“Heb je ooit wel eerder graffiti gespoten ?” vraagt Zayn nog steeds vol met verbazing. Met een glimlach op mijn gezicht schud ik mijn hoofd. Zayn verwisselt zijn open mond naar een grote glimlach. Zijn ogen stralen van vrolijkheid. “Jij bent echt goed.”
“Dankjewel.” Weer glimlacht Zayn naar mij. Hij is waarschijnlijk erg trots op mijn werk. Misschien is hij wel jaloers. Ik denk het niet, want zijn tekenkunsten zijn ook geweldig. Niks om jaloers voor te zijn als je al ook zo creatief bent.
“We moeten echt vaker dit soort dingen doen,” stelt Zayn voor. Instemmend knik ik mee. Hij heeft gelijk. Dit moeten we vaker doen. Het was fijn om mijn fantasie met iemand te delen. Het voelt fijn dat er zulke mensen zijn in mijn dorp.
“Mag ik anders je nummer ?” vraag ik verlegen. Zayn knikt gelijk. Hij twijfelt geen moment. Al snel vist hij zijn mobiel uit zijn broekzak. Het is een iPhone 5. Het nieuwste product van Apple tot nu toe. Het hebbeding dat iedereen wilt hebben. Zelf heb ik een BlackBerry Bold. Natuurlijk ben ik daar erg tevreden mee. Zo vaak zit ik ook niet op mijn mobiel, dus mij maakt het niet uit of ik een BlackBerry of een Nokia heb.
We geven elkaar onze telefoons. In mijn handen heb ik de iPhone van Zayn. Ik klik op de app ‘contacten’. Daar staan alle vrienden van hem in. Er staan een paar namen in. Eén van de eerste mensen die ik tegenkom, is Harry. Hij staat ergens bovenaan. Ik ken hem qua naam en gezicht, maar eigenlijk heb ik nog nooit met hem gepraat. De rest van zijn vrienden ken ik niet. Gelijk voeg ik mijzelf toe. Ik voer mijn naam en nummer in. Zo te zien is Zayn ook al snel klaar. We geven elkaar weer onze telefoons terug.
“Zie ik je morgen op school ?” Ik knik naar Zayn. Het lijkt mij leuk om hem beter te leren kennen. Het lijkt mij zo’n vriend waar je altijd op kan rekenen. Maar hij kan ook totaal anders zijn. Zo goed ken ik hem namelijk niet. Maar zoiets verwacht ik niet van hem. Hij is een positieve jongen.
“Het was leuk je leren te kennen, Grace. Ik hoop dat mijn vrienden ook zo morgen over je denken. Doei.” Hij is weg. Verdwenen uit mijn zicht. Alleen zijn zin blijft in mijn hoofd haken. Hij vond het leuk mij te leren kennen. Hij hoopt dat zijn vrienden ook zo over mij denken. Wat geeft dat een goed gevoel. Dat iemand je aardig vindt.
Met die gedachte loop ik naar huis toe. Het vrolijkt mij op. Er is iemand in mijn leven gekomen die bevriend met mij wilt worden. Het is een zelfverzekerd persoon. Geen meeloper. Een meeloper zou mij namelijk ontwijken. Die denken te weten hoe ik ben dankzij mijn oude vriendinnen, ook wel bekend als die trutten. Gelukkig zijn er ook mensen die mij een kans geven. Een kans om te ontdekken wie ik echt ben. En daar ben ik dankbaar voor.
Al snel zie ik mijn huis in zicht. Het huis waar ik liever van wil weglopen. Ik kan het niet eens thuis noemen. De enige reden dat ik nog in mijn huis blijf wonen, is omdat mijn zusje er ook woont. Zij heeft mij nodig. Ze mag dan wel veertien zijn, bijna vijftien, ze is toch mijn kleine zusje. Ik wil haar niet missen.
Met tegenzin loop ik mijn huis binnen. Op de grond zie ik een fles liggen. Volgens mij een fles wijn. Het is weer eens tijd dat mijn moeder verdrietig is. Ze drinkt het verdriet weg met alcohol. Ik heb haar wel eens geprobeerd te troosten, maar dat was geen slim plan. Ze werd gewelddadig. Het liefst denk ik daar niet aan terug, maar het gaat niet meer weg uit mijn achterhoofd. Het is een spoor die je aan je eigen moeder herinnert.
Ik besluit toch de trap op te lopen. Op naar mijn kamer. De vertrouwde plek waar ik altijd was. Ik tekende er altijd. Er zijn honderden tekeningen terug te vinden daar. Ook die tekeningen zijn herinneringen die ik erin heb verwerkt.
Als ik voor mijn kamerdeur sta, doe ik de kamer open. Mijn hele kamer is voor mijn zicht. Ik zie mijn zalmkleurige muur. De witte meubels. De grijze gordijnen. Mijn kamer.
Ik stap mijn kamer in. Vermoeid laat ik mij vallen op mijn bed. Na een lange dag school ben je wel moe. Het is ook vijf uur. Een lange dag kan je het wel noemen. Toch sta ik even op. Ik wil in de spiegel kijken. Ieder meisje kijkt wel in de spiegel of haar haar wel goed zit. Of dat haar mascara niet is uitgelopen. Ik loop naar de spiegel. Dan zie ik iets wat ik nooit had verwacht. Er zit een jongen in mijn spiegel.
Er zijn nog geen reacties.