You Belong With Me: Part 14
Cailey.
‘Ik ben diep teleurgesteld in jullie allebei! Een duel op de gang, schandelijk! Jullie zijn toch oud en wijs genoeg om jullie verschillen op een respectvolle manier uit te praten? Jullie zetten jullie afdelingen ten schande! Ik zou jullie per direct van school moeten sturen, maar ik weet dat dit niet de goeie oplossing is.’ Anderling had iets engs over zich terwijl ze tegen ons preekte. Ik wierp een kwade blik naar Malfidus wie mijn blik verafschuwend beantwoordde.
‘Daarom heb ik een straf gevonden waardoor jullie gedwongen zijn samen te werken. Jullie gaan zo meteen naar het verboden bos. Ongeveer in het midden van het bos staat een gigantische boom. Hij is groter dan elke andere boom in het bos en jullie zullen hem meteen herkennen. Hij is dood en komt alleen tevoorschijn als twee of meer mensen de boom aanraken, maar alleen als ze respect voor elkaar hebben. Iemand verwrongen doorhaat zal meteen pijnscheuten door zijn hele lichaam krijgen. Anders zal de boom tot leven komen. Ik wil dat jullie de bloemen die aan zijn takken groeien plukken. Zolang jullie ze niet hebben, mogen jullie niet terug komen. Jullie krijgen een kaart mee van het bos zodat jullie niet verdwijnen.’ Vertelde ze. ‘Dat meent u niet!’ schoot Malfidus meteen uit. ‘Respect? Voor hem? Het spijt me, maar ik kan onmogelijk respect krijgen voor iemand als hij.’ Volgde ik hem. ‘Genoeg’ beval ze streng. Ze gaf de kaart aan Malfidus. ‘Niels, zou je zo vriendelijk willen zijn om even op de gang te wachten? Ik wil even iets met Cailey alleen bespreken.’ Zei ze toen op kalmere toon. Malfidus knikte nors en liep haar kantoor uit. ‘Ik ben diep teleurgesteld in je, Cailey. Je bent hier nu al bijna een maand en in plaats van je bezig te houden met je opdracht verspil je je tijd met dit soort onbenul! Ik had je hoger ingeschat. Mevrouw Lenisens sprak altijd vol lof over je. Ik vraag me af wat ze zou zeggen moest ze dit te weten komen, dat ze hoort dat je je opdracht niet serieus neemt.’ Zei ze. Ik keek naar het vloerkleed en voelde een plotse golf van schaamte over me keren. Ze had gelijk, sinds ik hier was had ik me maar één keer druk gemaakt over mijn opdracht en ik had die poging ook al snel gestaakt. ‘Het spijt me, ik had beter moeten nadenken.’ Zuchtte ik. ‘Ik hoop dat je nu weet wat je te doen staat. Kom op, laten we gaan.’ Zei ze.
Het verboden bos was kil en angstaanjagend. We liepen nu al twintig minuten zwijgend naast elkaar door het bos, op geïrriteerde geluidjes na negeerde we elkaar stug. Na enkele minuten had het zonlicht volledig plaats genomen voor duisternis en een lichte mist verstoorde af en toe ons zicht. ‘Volgens mij moesten we er al lang zijn! Geef me die kaart eens, volgens mij scheelt er of iets aan je ogen, of iets aan je geestelijke vermogens’ zuchtte ik na nog eens vijf minuten door de modder geploegd te hebben. ‘Met mijn geestelijke vermogens is niets mis! Ik kan best een kaart lezen’ snauwde hij. Ik negeerde hem en snokte de kaart uit zijn handen. ‘Je hield de kaart ondersteboven, sukkel!’ zei ik Kattig terwijl ik hem snel omdraaide. ‘We moeten hier een tijdje naar rechts en daarna moeten we zuidwaarts aanhouden’ mompelde ik. ‘Smerige flubberworm’ mompelde ik er nog zacht achteraan. ‘Je zou best wat aardiger mogen zijn hoor! Anders kunnen we evengoed de rest van ons schooljaar hier doorbrengen.’ Snauwde hij. ‘Jij bent begonnen hoor’ snauwde ik terug. ‘Helemaal niet’ verdedigde hij zich. Ik zweeg en lette weer op de weg. Na tien minuten veranderde we van richting en na nog eens een kwartier kwamen we aan op een grote open plek. In het midden stond een gigantische, waarschijnlijk twee meter dikke boom die boven alle bomen uitstak. Zijn schors was grauw zwart en zijn kale takken staken alle kanten op zodat er geen zonlicht op de open plek doorbrak. ‘Zo, en wat nu?’ vroeg Malfidus. ‘Weet ik veel, laat je verminkte hersens eens werken’ mompelde ik en plofte neer op tegen een steen aan de rand van de open plek.
Malfidus plofte ook enkele meters verder neer.
Even was het stil, het was duidelijk dat hij te koppig was om de eerste stap te zetten. Normaal zou ik dat ook zijn, maar was ik niet de persoon die altijd vrede brengt onder anderen? Ik zuchtte en stond op. ‘Oké, als we hier gewoon gaan zitten en niets doen komt er echt niks van. Dus tenzij jij de rest van het schooljaar hier wilt doorbrengen moeten we praten!’ zei ik. Hij bromde nors en stond ook op, maar zei nog steeds niets. Ik wachtte tot ij iets zou zeggen, hij mocht ook wel eens iets zeggen! Maar hij bleef zwijgen. Ik slaakte een diepe zucht en keek hem geërgerd aan. ‘Goed, laten we alles op een rijtje zetten? Ik haat jou, jij haat mij. Ik kan er niet tegen dat je zo’n gigantisch ego hebt en dat je altijd anderen uitlacht en pest alsof je beter bent dan hen, wat niet zo is. Je loopt door de gangen alsof je alles bent, je bent pas blij als je iemands anders dag hebt verpest. Maar vooral: je bent helemaal niets zonder die vriendjes die als hondjes achter je aan rennen. En tenslotte kan ik er niet tegen dat je een haat hebt aan tovenaars of heksen die niet even bloedzuiver als jou zijn. Je doet de hele tijd alsof je alles mag en kan, maar dat is niet zo!’ Mijn stem klonk beschuldigend en ging stilaan over in een geroep. Hij keek me kwaad aan, al wist hij dat ik gelijk had. ‘Nou, jij komt hier even de school binnenhuppelen alsof je alles bent. Je kent me niet eens en op je eerste lesdag moei je je al met mij! Heb je niets beter te doen? Je zet me voor de hele school ten schande!’ Blijkbaar kon hij niets anders bedenken. ‘Natuurlijk zet ik je ten schande! Wat dacht je nu? Ik laat niemand, maar dan ook niemand een ander zomaar afslagen in de toiletten! Waar ben je mee bezig? Is dat echt het enige wat je kan doen? Heb je geen eergevoel? Met zen drieën tegen één is zo laf!’ riep ik kwaad. Daar wist hij blijkbaar niets op te zeggen. Hij draaide zich om en schopte kwaad op een steentje. Ik zuchtte en ging weer zitten, dit ging niets worden. ‘Goed dan’ snauwde ik. ‘Als we hier een tijdje gaan zitten, kunnen we ons beter voorbereiden op de kou. We moeten een vuur maken zodat we zo meteen niet doodvriezen.’ Ik liep richting het bos en begon afgebroken takken op te rapen. Toen ik terug kwam had hij een stapel droge naalden verzameld die ook op het vuur konden. We legden ze bij elkaar en ik stak het snel aan. De warmte die het vuur gaf voelde goed op mijn huid, maar was niet genoeg om de kou te verdrijven. We hadden geen van beidden mantels meegenomen en in het bos was het ijskoud. Dit zou een lange nacht worden.
Reageer (7)
Leuk(A)
1 decennium geledenMeeeer:D
1 decennium geleden