Verloofd
Niemand kijkt naar je, zei ik bezwerend tegen mezelf. Niemand kijkt naar je. Nie- mand kijkt naar je. Maar omdat ik ook tegen mezelf niet overtuigend kon liegen, moest ik het toch even controleren. Terwijl ik voor een van de drie stoplichten in de stad op groen stond te wach- ten, gluurde ik snel naar rechts. Mevrouw Weber zat in haar enorme gezinswa- gen met haar hele bovenlichaam naar me toe gedraaid. Haar ogen boorden zich in de mijne en ik kromp in elkaar terwijl ik me afvroeg waarom ze haar blik niet gegeneerd afwendde. Het was toch zeker nog altijd onbeleefd om naar mensen te staren? Gold dat soms niet meer voor mij? Toen drong het tot me door dat deze ruiten zo donker waren dat ze waar- schijnlijk geen flauw idee had dat ík achter het stuur zat, laat staan dat ik had ge- zien dat ze zo naar me keek. Ik probeerde mezelf een beetje te troosten met het feit dat ze niet naar mij, maar naar de auto staarde. Míjn auto. Zucht. Ik keek naar links en kreunde. Twee voetgangers waren stokstijf op de stoep blijven staan en hadden het zo druk met staren dat ze hun kans om over te ste- ken lieten schieten. Achter hen tuurde meneer Marshall met open mond door de etalage van zijn souvenirwinkeltje. Het viel me nog mee dat hij zijn neus niet tegen het glas gedrukt had. Nog niet in elk geval. Het licht sprong op groen en in mijn haast om weg te komen trapte ik zonder erbij na te denken hard op het gaspedaal, zoals ik normaal gesproken ook ge- daan zou hebben om mijn stokoude Chevy pick-up in beweging te krijgen. De motor gromde als een jagende panter en de auto schoot zo hard naar voren dat mijn lijf tegen de rug van de met zwart leer beklede stoel sloeg en mijn maag geplet werd tegen mijn ruggengraat. ‘Aah!’ hijgde ik terwijl mijn voet onhandig naar de rem tastte. Ik probeerde rus- tig te blijven en aaide heel zachtjes over het pedaal, maar de auto kwam deson- danks onmiddellijk met een ruk tot stilstand.Ik durfde niet om me heen te kijken om te zien hoe de toeschouwers reageer- den. Nu wist iedereen wie er in deze auto zat, voor het geval dat nog niet duide- lijk was. Met de neus van mijn schoen duwde ik het gaspedaal heel voorzichtig een halve millimeter naar beneden, en de auto stoof weer vooruit. Uiteindelijk wist ik mijn doel te bereiken: de benzinepomp. Het was dat de tank bijna leeg was, anders was ik nooit de stad in gegaan. Ik miste tegenwoor- dig een hoop in mijn leven (crackers, schoenveters, dat soort dingen), omdat ik zo min mogelijk in het openbaar probeerde te verschijnen. In een razend tempo, alsof het een wedstrijd was, deed ik het klepje open, schroefde de dop eraf, haalde mijn kaart door de gleuf en stak de slang in de tank, allemaal binnen een paar seconden. Maar de cijfers op de teller kon ik na- tuurlijk niet sneller laten gaan. Ze tikten traag voorbij, bijna alsof ze me expres probeerden te irriteren. Het was niet zonnig – een typische druilerige dag in Forks, Washington – maar toch had ik het gevoel dat er een schijnwerper op me gericht was die alle aandacht naar de sierlijke ring aan mijn linkerhand leidde. Op dit soort momen- ten, met al die prikkende ogen in mijn rug, leek de ring haast als een neonrecla- me te knipperen: kijk naar mij, kijk naar mij! Het was stom om me zo opgelaten te voelen, dat wist ik ook wel. Op de me- ning van mijn vader en moeder na was het toch helemaal niet belangrijk wat an- deren van mijn verloving vonden? Of van mijn nieuwe auto? Van het feit dat ik op mysterieuze wijze was toegelaten tot een prestigieuze universiteit? Van de glanzende, zwarte creditcard die in mijn achterzak brandde? ‘Het kan me heus niet schelen wat zij ervan vinden,’ mompelde ik binnens- monds. ‘Eh, mevrouw?’ zei een mannenstem. Ik draaide me om en had daar onmiddellijk spijt van. Naast een luxe suv met een stel gloednieuwe kano’s op het dak stonden twee mannen. Ze keken niet naar mij – ze staarden allebei naar de auto. Zelf snapte ik al die ophef niet zo, maar ik was dan ook al blij als ik de logo’s van Toyota, Ford en Chevrolet uit elkaar kon houden. Deze auto was glanzend zwart, gestroomlijnd en mooi, maar voor mij bleef het gewoon een auto. ‘Sorry dat ik u stoor, maar wat is dat precies voor auto?’ vroeg de langste man. ‘Eh, een Mercedes, toch?’ ‘Ja,’ zei de man beleefd terwijl zijn kleinere vriend met zijn ogen rolde. ‘Dat weet ik. Maar ik vroeg me af of dat... Is dat een Mercedes Guardian?’ De man sprak de naam eerbiedig uit. Ik had het idee dat deze kerel het heel goed zou kunnen vinden met Edward Cullen, mijn... verloofde (de waarheid viel nu echt niet meer te ontkennen: de bruiloft was al over een paar dagen). ‘Die is zelfs in Europa nog niet eens officieel te koop,’ ging de man verder, ‘laat staan hier.’ Terwijl zijn ogen langs de contouren van mijn auto gleden (ik zag eigenlijk niet zo veel verschil met andere sedans van Mercedes, maar ja, wie was ik...) peinsde ik even over de moeite die ik had met woorden als ‘verloofde’, ‘bruiloft’, ‘echtgenoot’ en meer van dat soort dingen. Mijn hersenen weigerden het gewoon te accepteren. Ten eerste was er tijdens mijn opvoeding altijd op gehamerd dat je alleen al bij de gedáchte aan wijde witte jurken en bruidsboeketten in elkaar hoorde te krim- pen. Maar bovenal kon ik zo’n serieus, degelijk, saai idee als ‘echtgenoot’ niet verenigen met mijn idee van Edward. Het was alsof je een aartsengel een ac- countant liet spelen: ik kon me hem gewoon niet voorstellen in zo’n burgerlijke rol. Net als altijd wanneer ik aan Edward dacht, begon mijn hoofd te tollen in een wervelwind aan dagdromen. De man achter me moest zijn keel schrapen om mijn aandacht te trekken; hij stond nog steeds te wachten op mijn antwoord over het model en type van de auto. ‘Ik weet het niet,’ zei ik eerlijk. ‘Zou ik er misschien mee op de foto mogen?’ Dat moest ik even verwerken. ‘Echt? Wilt u op de foto met mijn auto?’ ‘Ja, niemand gelooft me als ik het niet kan bewijzen.’ ‘Eh... Oké dan. Best.’ Ik hing vlug de benzineslang terug en kroop achter het stuur om me te ver- stoppen terwijl de man enthousiast een enorm, professioneel uitziend fototoe- stel uit zijn rugzak opdiepte. Hij en zijn vriend poseerden om de beurt naast de motorkap, en vervolgens begonnen ze de achterkant te fotograferen. ‘Ik mis mijn pick-up,’ jammerde ik tegen mezelf. O, hoe toevallig – té toevallig – dat mijn pick-up hijgend en puffend zijn laat- ste adem uitblies, slechts een paar weken nadat Edward en ik onze veel te eenzij- dige overeenkomst hadden gesloten. Een van de punten van die afspraak was dat hij een vervanger voor mijn pick-up mocht kopen als die er de brui aan zou geven. Edward had me ervan proberen te overtuigen dat het nou eenmaal te verwachten was; mijn pick-up had een lang en gelukkig leven gehad en was nu een natuurlijke dood gestorven. Zei hij. Ik kon zijn verhaal natuurlijk niet controle- ren en het had geen zin om in mijn eentje te proberen mijn pick-up weer tot le- ven te wekken. Mijn lievelingsmonteur... Die gedachte kapte ik onmiddellijk af, en in plaats daarvan luisterde ik naar de stemmen van de mannen buiten, die gedempt doorklonken in de auto. ‘...ging hem met een vlammenwerper te lijf in dat filmpje. Nog geen rimpeltje in de lak.’ ‘Natuurlijk niet. Zelfs met een tank krijg je deze schoonheid nog niet plat. Er is hier eigenlijk niet echt een markt voor. Hij is meer ontworpen voor diploma- ten in het Midden-Oosten, en wapenhandelaars en drugsbaronnen en zo.’ ‘Denk je dat zij ook iets voorstelt?’ vroeg de kleine fluisterend. Ik trok met brandende wangen mijn hoofd in. ‘Tja,’ zei de lange. ‘Zou kunnen. Kan me niet voorstellen waar je hier raketwe- rend glas en achttienhonderd kilo bepantsering voor nodig zou hebben. Zeker op weg naar gevaarlijker oorden.’ Bepantsering. Achttienhonderd kilo bepantsering. En rakétwerend glas? Heel fijn. Was kogelwerend uit de mode of zo? Nou ja, ergens was het ook wel logisch – als je een verknipt gevoel voor humor had. Ik had heus wel verwacht dat Edward onze overeenkomst zou uitbuiten, dat hij zijn deel zou verzwaren zodat hij veel meer zou kunnen geven dan hij terug zou krijgen. Ik had gezegd dat hij mijn pick-up mocht vervangen zodra die daar- aan toe was, maar ik had natuurlijk niet gedacht dat dat al zo snel zou zijn. Toen ik had moeten toegeven dat mijn auto alleen nog als een onbeweeglijk eerbetoon aan oldtimer-Chevy’s langs de kant van de weg stond, wist ik al dat ik me waar- schijnlijk zou generen voor de vervanging waar hij mee aan zou komen zetten. Dat iedereen fluisterend naar me zou staren. En dat was ook zo. Maar het was geen moment bij me opgekomen dat hij me twéé auto’s zou geven. De ‘voor’-auto en de ‘na’-auto, had hij uitgelegd toen ik door het lint was ge- gaan. Dit was alleen nog maar de ‘voor’-auto. Hij zei dat hij hem had gehuurd en had beloofd dat hij hem na de bruiloft terug zou brengen. Ik had het maar een raar verhaal gevonden, maar nu werd het me opeens allemaal duidelijk. Ha ha. Omdat ik zo’n breekbaar mensje was, een brokkenpiloot die altijd het slachtoffer werd van haar eigen botte pech, had ik blijkbaar een tankbestendige auto nodig om me te beschermen. Om je dood te lachen. Ik wist zeker dat hij en zijn broers het achter mijn rug om een reuzegoede grap hadden gevonden. Maar misschien is het wel helemaal geen grap, sufkop, fluisterde een stemmetje in mijn achterhoofd. Misschien maakt hij zich echt wel zo veel zorgen om je. Het zou niet de eerste keer zijn dat hij een beetje doorschiet in zijn beschermingsdrang. Ik zuchtte. De ‘na’-auto had ik nog niet gezien. Die stond onder een laken ergens in de verste uithoek van de garage van de Cullens. Ik wist dat de meeste mensen on- derhand wel een keer stiekem gekeken zouden hebben, maar ik hoefde het echt niet te weten. Die tweede auto had vast geen bepantsering, want die zou ik na de huwelijks- reis niet meer nodig hebben. Een van de vele voordelen van mijn nieuwe leven was dat ik praktisch onverwoestbaar zou zijn. Ik werd geen Cullen voor de dure auto’s en imponerende creditcards. ‘Hé,’ riep de lange man en hij zette zijn handen als een kommetje tegen het glas in een poging naar binnen te kijken. ‘We zijn klaar, hoor. Heel erg bedankt!’ ‘Geen dank,’ riep ik terug, waarna ik gespannen de motor startte en héél voor- zichtig het gaspedaal intrapte. Ik was al ik weet niet hoe vaak over de vertrouwde weg naar huis gereden, maar ik kon de door de regen verbleekte posters nog steeds niet naar de achter- grond verdringen. Elke flyer, vastgeniet aan telefoonpalen en met plakband aan straatnaambordjes bevestigd, was een klap in mijn gezicht. Een verdiende klap. Ik werd onmiddellijk herinnerd aan de gedachte die ik zonet nog zo resoluut ter- zijde had geschoven en die ik op deze weg niet meer kon ontwijken. Niet nu er om de zoveel meter een foto van ‘mijn lievelingsmonteur’ voorbijflitste. Mijn beste vriend. Mijn Jacob. De wie heeft deze jongen gezien?-posters waren niet het werk van Jacobs vader. Het was míjn vader, Charlie, die de flyers had laten drukken en ze overal in de stad had opgehangen. En niet alleen in Forks, maar ook in Port Angeles, Sequim, Hoquiam, Aberdeen en elke andere stad op het Olympisch Schier- eiland. Hij had er ook voor gezorgd dat dezelfde poster bij alle politiebureaus van de staat Washington aan de muur hing. Op zijn eigen kantoor had hij een heel prikbord gewijd aan de verdwijning van Jacob. Een prikbord dat, tot zijn grote teleurstelling en frustratie, nog vrijwel leeg was. Mijn vader was niet alleen teleurgesteld over het gebrek aan reacties. Hij was vooral teleurgesteld in Billy, Jacobs vader en Charlies beste vriend. Omdat Billy niet méér betrokken was bij de zoektocht naar zijn zestienjarige wegloper. Omdat Billy weigerde om de posters in La Push op te hangen, het re- servaat aan de kust waar Jacob woonde. Omdat hij zich erbij neergelegd leek te hebben dat Jacob was verdwenen, alsof hij er verder niets aan kon doen. Omdat hij zei: ‘Jacob is volwassen. Hij komt wel weer thuis als hij dat wil.’ En het frustreerde hem dat ik het met Billy eens was. Ik hing ook geen posters op. Want Billy en ik wisten allebei waar Jacob was, zo ongeveer dan, en we wisten ook dat niemand deze ‘jongen’ had gezien. De flyers zorgden zoals altijd voor een groot, dik brok in mijn keel en prikken- de tranen in mijn ogen, en ik was blij dat Edward deze zaterdag aan het jagen was. Als Edward mijn reactie zag, zou hij zich ook alleen maar ellendig voelen. Het had natuurlijk ook zo z’n nadelen dat het zaterdag was. Terwijl ik lang- zaam de bocht nam en mijn straat in reed, zag ik mijn vaders politieauto al op de oprit voor ons huis staan. Hij was weer niet gaan vissen vandaag: hij zat nog steeds te mokken over de bruiloft. Dat betekende dus ook dat ik onze telefoon niet kon gebruiken. Maar ik móést bellen... Ik zette mijn auto langs de stoeprand, achter het Chevystandbeeld, en pakte de mobiel die Edward me had gegeven voor noodgevallen uit het dashboardkast- je. Ik belde en hield mijn vinger op de rode knop toen de telefoon overging. Ge- woon voor het geval dat. ‘Hallo?’ zei Seth Clearwater toen hij opnam, en ik slaakte een zucht van ver- lichting. Ik was veel te schijterig om met zijn oudere zus Leah te praten. ‘Iemand iets toebijten’ was vaak net iets te letterlijk van toepassing op Leah. ‘Hoi Seth, met Bella.’ ‘O, hé Bella! Hoe gaat het met je?’ Ik sta op het punt om in huilen uit te barsten en ik wil nu gerustgesteld wor- den. ‘Prima.’ ‘Bel je voor een update?’ ‘Je bent helderziend.’ ‘Nee, hoor. Ik ben Alice niet – jij bent gewoon voorspelbaar,’ zei hij grinni- kend. In de Quileuteroedel van La Push was er behalve Seth niemand die de na- men van de Cullens zonder moeite over zijn lippen kreeg, en hij was al helemaal de enige die grappen maakte over dingen als mijn haast alwetende, aanstaande schoonzus. ‘Ik weet het.’ Ik aarzelde even. ‘Hoe is het met hem?’ Seth zuchtte. ‘Nog steeds hetzelfde. Hij wil niets zeggen, ook al weten we dat hij ons kan horen. Hij probeert om niet als mens te denken, als je begrijpt wat ik bedoel. Hij laat zich leiden door zijn instincten.’ ‘Weet je waar hij nu is?’ ‘Ergens in het noorden van Canada. Ik weet niet waar precies. Hij houdt zich niet zo bezig met de provinciegrenzen.’ ‘Heb je enig idee of hij...’ ‘Hij komt niet naar huis, Bella. Sorry.’ Ik slikte. ‘Geeft niet, Seth. Ik wist het al voor ik het vroeg. Ik wil het gewoon zo graag.’ ‘Ja, dat willen we allemaal.’ ‘Fijn dat je me niet laat stikken, Seth. Dat nemen de anderen je vast niet in dank af.’ ‘Die zijn inderdaad niet zo’n fan van je,’ beaamde hij opgewekt. ‘Slaat ner- gens op, als je het mij vraagt. Jacob heeft zijn keuzes gemaakt, en jij de jouwe. Jake vindt ook dat ze stom reageren. Hoewel hij er natuurlijk ook niet erg blij mee is dat jij telkens naar hem blijft vragen.’ Ik hapte naar adem. ‘Ik dacht dat hij niet met jullie praatte.’ ‘Hij doet z’n best, maar hij kan niet alles voor ons verborgen houden.’ Dus Jacob wist dat ik me zorgen maakte. Ik vroeg me af of ik dat erg vond. Nou ja, dan wist hij in elk geval ook dat ik niet met de noorderzon vertrokken was of nooit meer aan hem dacht. Daar had hij me vast wel voor aangezien. ‘Zie ik je op... op de bruiloft?’ vroeg ik, en ik moest mezelf dwingen om het woord uit te spreken. ‘Ja, ik kom met m’n moeder. Echt heel leuk dat je ons hebt uitgenodigd.’ Ik glimlachte toen ik zijn enthousiasme hoorde. Het was eigenlijk Edwards idee geweest om de Clearwaters te vragen, maar ik was blij dat hij eraan gedacht had. Het zou fijn zijn om Seth in de buurt te hebben, als een soort verbinding, hoe oppervlakkig ook, met de jongen die eigenlijk mijn getuige had moeten zijn. ‘Jij hoort er gewoon bij.’ ‘Doe Edward de groeten van me, goed?’ ‘Zal ik doen.’ Ik schudde mijn hoofd. Tussen Edward en Seth was een vriendschap opge- bloeid waar ik nog steeds niets van snapte. Maar het bewees dat het niet hoefde te gaan zoals het nu ging. Dat vampiers en weerwolven heus wel met elkaar over- weg konden, als ze maar wilden. Maar niet iedereen vond dat een prettig idee. ‘O,’ zei Seth, en zijn stem schoot een octaaf omhoog. ‘Eh, Leah is thuis.’ ‘Oké! Dag!’ De verbinding werd verbroken. Ik legde de telefoon op de stoel naast me en bleef even zitten om me geestelijk voor te bereiden voor ik naar binnen zou gaan, naar Charlie. Mijn arme vader had ook wel erg veel aan zijn hoofd momenteel. Jacob-de- wegloper was slechts een van de lasten op zijn toch al zwaarbeladen schouders. Hij maakte zich bijna net zo veel zorgen om mij, zijn nog-maar-net-meerderja- rige dochter die op het punt stond mevrouw Cullen te worden. Langzaam liep ik door de motregen, terwijl ik terugdacht aan de avond waar- op we het hem verteld hadden... Toen het geronk van Charlies surveillancewagen zijn terugkomst aankondigde, woog de ring om mijn vinger ineens vijftig kilo. Ik wilde mijn linkerhand in mijn zak steken (of misschien kon ik er beter op gaan zitten), maar Edwards koe- le, stevige greep hield hem recht voor me. ‘Zit nou eens stil, Bella. Je hoeft geen moord op te biechten, hoor.’ ‘Jij hebt makkelijk praten.’ Ik luisterde naar het dreigende geluid van mijn vaders laarzen die over de op- rit stampten. De sleutel rammelde in de deur, die niet eens op slot zat. Het deed me denken aan zo’n scène uit een horrorfilm waarin het slachtoffer beseft dat ze vergeten is de deur te vergrendelen. ‘Rustig maar, Bella,’ fluisterde Edward toen hij mijn hartslag hoorde versnel- len. De deur sloeg tegen de muur, en ik kromp in elkaar alsof ik een stroomstoot had gekregen. ‘Hallo, Charlie,’ riep Edward volkomen ontspannen. ‘Niet doen!’ protesteerde ik zachtjes. ‘Waarom niet?’ fluisterde Edward terug. ‘Hij moet eerst zijn pistool ophangen!’ Edward grinnikte en haalde zijn vrije hand door zijn warrige, bronskleurige haar. Charlie kwam de hoek om. Hij had zijn uniform nog aan en zijn wapen nog om, en hij probeerde geen scheef gezicht te trekken toen hij ons samen op het tweezitsbankje zag zitten. Hij had de laatste tijd erg zijn best gedaan om Edward aardiger te vinden, maar deze onthulling zou al die moeite uiteraard meteen weer tenietdoen. ‘Hé, jongens. Alles goed?’ ‘We willen graag even met je praten,’ zei Edward heel kalm. ‘We hebben iets leuks te vertellen.’ Charlies geforceerd vriendelijke uitdrukking maakte op slag plaats voor duis- ter wantrouwen. ‘Iets leuks?’ gromde Charlie terwijl hij me doordringend aankeek. ‘Ga even zitten, pap.’ Hij trok een wenkbrauw op, staarde me vijf seconden aan, stampte vervol- gens naar de leunstoel en ging met een kaarsrechte rug op het uiterste puntje zitten. ‘Maak je geen zorgen, papa,’ zei ik na een geladen stilte. ‘Alles gaat prima.’ Edward trok een grimas, en ik wist dat hij bezwaar had tegen het woord ‘pri- ma’. Hij zou waarschijnlijk eerder iets als ‘fantastisch’, ‘perfect’ of ‘schitterend’ hebben gezegd. ‘Tuurlijk, Bella, vast. Als alles zo goed gaat, waarom zweet je dan zo?’ ‘Ik zweet niet,’ loog ik. Ik kromp in elkaar onder zijn strenge blik en schoof nog wat dichter naar Ed- ward toe, terwijl ik stiekem met de rug van mijn rechterhand over mijn voor- hoofd veegde om het bewijsmateriaal te verwijderen. ‘Je bent zwanger!’ barstte Charlie uit. ‘Je bent zwanger, hè?’ Hoewel die vraag overduidelijk aan mij gericht was, keek hij nu woedend naar Edward, en ik zou zweren dat ik zijn hand even naar zijn pistool zag gaan. ‘Nee! Natuurlijk niet!’ Ik wilde Edward een por geven, maar ik wist dat ik daar alleen maar een blauwe elleboog aan zou overhouden. Ik had meteen tegen Ed- ward gezegd dat dat het eerste was wat iedereen zou denken. Waarom zouden weldenkende mensen anders op hun achttiende gaan trouwen? (‘Omdat ze van elkaar houden,’ had hij geantwoord, waarop ik met mijn ogen had gerold. Tuurlijk.) Charlie keek iets minder kwaad. Je kon over het algemeen meteen aan mijn gezicht zien of ik loog of niet, en hij geloofde me. ‘O. Sorry.’ ‘Excuses aanvaard.’ Het was heel lang stil, en na een tijdje besefte ik dat iedereen zat te wachten tot ík iets zou zeggen. In paniek keek ik op naar Edward. Dit zou ik nooit over mijn lippen kunnen krijgen. Hij glimlachte naar me, rechtte zijn schouders en wendde zich tot mijn vader. ‘Charlie, ik ben me ervan bewust dat ik dit niet helemaal volgens het boekje heb gedaan. Traditioneel gezien had ik het eerst aan jou moeten vragen. Ik wil niet oneerbiedig overkomen, maar aangezien Bella al “ja” heeft gezegd en ik haar keuze niet wil bagatelliseren, vraag ik je niet om haar hand, maar om je ze- gen. We gaan trouwen, Charlie. Ik hou meer van haar dan van wie ook ter we- reld, meer dan van mijn eigen leven, en als door een wonder houdt zij net zo van mij. Wil je ons je zegen geven?’ Hij klonk zo zeker, zo rustig. Toen ik het onwankelbare zelfvertrouwen in zijn stem hoorde, had ik heel even een helder moment. In een flits begreep ik hoe hij de wereld zag, en een fractie van een seconde lang was het volstrekt logisch dat we gingen trouwen. En toen zag ik de blik in Charlies ogen, die nu strak op de ring gericht waren. Ik hield mijn adem in terwijl zijn gezicht van kleur veranderde, van wit naar rood, van rood naar paars, van paars naar blauw. Ik wilde opstaan (ik weet niet precies wat ik wilde doen, misschien de heimlichmanoeuvre toepassen voor het geval hij stikte of zo) maar Edward gaf een kneepje in mijn hand en mompelde: ‘Laat hem maar even,’ zo zacht dat alleen ik het kon horen. Het was nog veel langer stil dan zonet. Toen kreeg Charlies gezicht heel lang- zaam zijn normale kleur weer terug. Hij perste zijn lippen op elkaar en fronste zijn voorhoofd, zijn vaste ‘ik denk heel hard na’-uitdrukking. Hij keek ons een tijdlang aan en ik voelde hoe Edward naast me ontspande. ‘Verbaast me eigenlijk niks,’ bromde Charlie. ‘’k Wist wel dat ik zoiets een keer voor m’n kiezen zou krijgen.’ Ik ademde uit. ‘Weet je het zeker?’ vroeg hij met een boze blik aan mij. ‘Ik ben honderd procent zeker van Edward,’ zei ik zonder aarzelen. ‘Maar ook van dat trouwen? Waarom hebben jullie zo’n haast?’ Opnieuw keek hij me wantrouwig aan. We hadden zo’n haast omdat ik verdorie elke dag dichter bij de negentien kwam, terwijl Edward al meer dan negentig jaar zijn volmaakte zeventienjarige zelf bleef. Wat mij betreft was dat niet meteen reden voor een huwelijk, maar de bruiloft was onderdeel van de uitgebreide, ingewikkelde overeenkomst die Ed- ward en ik hadden gesloten om bij het punt uit te kunnen komen waar we nu bij- na waren aanbeland: mijn transformatie van sterfelijk naar onsterfelijk. Maar dat kon ik allemaal niet aan Charlie uitleggen. ‘We gaan in de herfst samen naar Dartmouth, Charlie,’ hielp Edward hem herinneren. ‘Ik wil alles graag doen zoals het hoort, om het zo maar te zeggen. Zo ben ik opgevoed.’ Hij haalde zijn schouders op. Hij overdreef niet: ouderwetse normen en waarden waren helemaal in tij- dens de Eerste Wereldoorlog. Charlie trok een scheef gezicht. Hij was op zoek naar een goed tegenargu- ment. Maar wat moest hij zeggen? Ik heb liever dat jullie eerst gewoon lekker zondig gaan samenwonen? Hij was een vader, hij kon geen kant op. ‘Ik wist wel dat het eraan zat te komen,’ mompelde hij fronsend tegen zich- zelf. Toen werd zijn gezicht opeens helemaal glad en uitdrukkingsloos. ‘Papa?’ vroeg ik bezorgd. Ik keek naar Edward, maar ook van zijn gezicht werd ik niets wijzer. ‘Ha!’ barstte Charlie uit, en ik schrok me wild. ‘Ha ha ha!’ Ik staarde ongelovig naar Charlie, die dubbel lag van het lachen. Zijn hele lijf schudde ervan. Ik keek naar Edward voor uitleg, maar die klemde zijn lippen stijf op elkaar, alsof hij zelf ook zijn best moest doen om niet te grijnzen. ‘Best, toe dan maar,’ hikte Charlie. ‘Ga maar trouwen.’ Er ging een nieuwe lachstuip door hem heen. ‘Maar...’ ‘Maar wat?’ wilde ik weten. ‘Maar jíj moet het aan je moeder vertellen! Ik zeg niets tegen Renée! Dat mag je helemaal zelf doen!’ En hij brulde het uit. Met mijn hand op de deurkruk bleef ik even staan en ik glimlachte. Op dat mo- ment was ik inderdaad doodsbang geworden van Charlies woorden. Ik moest het aan Renée vertellen: dat werd beslist mijn ondergang. Jong trouwen was in Renées ogen nog erger dan levende puppy’s koken. Wie had kunnen voorspellen dat ze zo zou reageren? Ik niet. En Charlie al helemaal niet. Alice misschien, maar ik had er niet aan gedacht om het aan haar te vragen. ‘Nou, Bella,’ had Renée gezegd nadat ik met horten en stoten het onmogelijke over mijn lippen had gekregen: ‘Mam, ik ga met Edward trouwen.’ ‘Ik vind het wel een beetje vervelend dat je me het pas zo laat vertelt. De vliegtickets worden er niet goedkoper op, hoor. O,’ had ze gepiekerd. ‘Denk je dat Phils gips er tegen die tijd al af is? Het staat zo stom op de foto’s als hij geen smoking aanheeft...’ ‘Wacht even, mam,’ had ik vol verbazing gestameld. ‘Hoe bedoel je, dat ik het pas zo laat vertel? Ik ben pas net ver... ver...’ Het was me niet gelukt het woord ‘verloofd’ uit te spreken. ‘Ik heb alles vandaag pas geregeld, hoor.’ ‘Vandaag? Echt? Goh. Ik dacht...’ ‘Wat dacht je? En wannéér dacht je dat?’ ‘Nou, toen jullie in april bij me langskwamen had ik al het idee dat jullie er he- lemaal klaar voor waren, als je begrijpt wat ik bedoel. Ik ken je langer dan van- daag, lieverd. Maar ik heb niets gezegd, want ik wist dat dat toch geen nut zou hebben. Wat dat betreft ben je net als Charlie.’ Ze had een berustende zucht ge- slaakt. ‘Als jij eenmaal iets in je hoofd hebt, valt er geen land meer met je te be- zeilen. En net als Charlie kom jij niet meer terug op je beslissingen.’ En toen zei ze iets waarvan ik nooit gedacht had dat ik het mijn moeder ooit zou horen zeggen. ‘Jij maakt niet dezelfde fout als ik, Bella. Je klinkt doodsbenauwd, en dat komt vast doordat je bang bent voor mij.’ Ze had gegiecheld. ‘Voor wat ik er wel niet van zal denken. Ik weet dat ik heel vaak tekeer ben gegaan tegen het huwelijk, en dat neem ik niet terug, maar je moet wel bedenken dat dat specifiek op míj van toepassing was. Jij bent heel anders dan ik. Jij maakt je eigen fouten, en ik weet zeker dat er later ook dingen zullen zijn waar je achteraf gezien spijt van hebt. Maar, lieverd, wat jij doet, daar ga je voor, dat is altijd zo geweest. Jouw huwelijk heeft een grotere kans van slagen dan dat van de meeste veertigjarigen die ik ken.’ Renée lachte weer. ‘Mijn kleine oude meisje. Maar volgens mij heb je een andere oude ziel gevonden, en daar ben ik blij om.’ ‘Ben je niet... boos? Vind je niet dat ik de grootste fout van mijn leven maak?’ ‘Ach, tja, ik had liever gezien dat je nog een paar jaar zou wachten. Zeg nou zelf, vind je mij echt al oud genoeg om schoonmoeder te worden? Nee, laat maar, ik wil het niet weten. Maar dit gaat niet om mij. Dit gaat om jou. Ben je gelukkig?’ ‘Ik weet het niet. Ik zweef ergens boven mijn lichaam momenteel.’ Renée had gegniffeld. ‘Maakt hij je gelukkig?’ ‘Ja, maar...’ ‘Zul je ooit iemand anders willen?’ ‘Nee, maar...’ ‘Maar wat?’ ‘Maar ga je niet zeggen dat ik net zo klink als elke verliefde puber sinds het be- gin der tijden?’ ‘Jij bent nooit een puber geweest, lieverd. Jij weet wat voor jóú het beste is.’ De afgelopen weken had Renée zich onverwacht op de organisatie van de bruiloft gestort. Ze had elke dag uren aan de telefoon gehangen met Edwards moeder, Esmé, dus ik hoefde in elk geval niet bang te zijn dat de schoonmoeders niet met elkaar overweg zouden kunnen. Renée was dol op Esmé, maar ik kon me aan de andere kant ook nauwelijks voorstellen dat iemand níét dol zou zijn op mijn lieve bijna-schoonmoeder. Ik had er geen omkijken naar. Edwards familie en mijn familie namen samen alle zorg voor het huwelijk op zich en ik hoefde er nauwelijks iets aan te doen, over te weten of er zelfs maar over na te denken. Charlie was uiteraard woedend, maar het mooie was dat hij niet boos was op míj. Renée was de grote verraadster. Hij had erop gerekend dat zij me de wind van voren zou geven. Nu zijn grootste troef – ‘vertel het maar aan je moeder’ – een volstrekt loos dreigement was gebleken, stond hij met lege handen, en dat wist hij maar al te goed. Daarom liep hij nu de hele tijd chagrijnig rond, moppe- rend dat je ook niemand meer kon vertrouwen tegenwoordig... ‘Pap?’ riep ik terwijl ik de voordeur openduwde. ‘Ik ben thuis.’ ‘Wacht even, Bells, nog niet binnenkomen.’ ‘Hè?’ vroeg ik, en ik bleef automatisch staan. ‘Heel even nog. Au, Alice, je prikt me.’ Alice? ‘Sorry, Charlie,’ antwoordde Alice’ zangerige stem. ‘Zo beter?’ ‘Straks komt er een bloedvlek in.’ ‘Niks aan de hand. Hij ging niet door de huid heen, geloof mij maar.’ ‘Wat zijn jullie aan het doen?’ vroeg ik vanuit de deuropening. ‘Nog een half minuutje, Bella,’ zei Alice. ‘Je geduld zal beloond worden.’ ‘Pffft,’ voegde Charlie daaraan toe. Ik begon met mijn voet te tikken en telde elke slag. Nog voor ik bij de dertig was zei Alice: ‘Oké Bella, kom maar binnen!’ Heel behoedzaam liep ik het hoekje om, onze woonkamer in. ‘Zo,’ zei ik terwijl ik mijn adem uitblies. ‘Jemig. Pap. Wat zie jij er...’ ‘Stom uit?’ zei Charlie voor ik mijn zin kon afmaken. ‘Ik dacht meer aan “charmant”.’ Charlie kreeg een kleur. Alice pakte hem bij zijn elleboog en liet hem een langzaam rondje draaien om zijn lichtgrijze smoking te showen. ‘Hou nou maar op, Alice. Ik zie er belachelijk uit.’ ‘Mensen die door mij gekleed zijn zien er nóóit belachelijk uit.’ ‘Ze heeft gelijk, pap. Je ziet er fantastisch uit! Waar is het voor?’ Alice rolde met haar ogen. ‘Dit is de laatste passessie. Voor jullie allebei.’ Nu pas scheurde ik mijn blik los van de ongewoon elegante Charlie en zag de gevreesde witte kledinghoes die zorgvuldig over de bank was gedrapeerd. ‘Ieieie.’ ‘Denk maar aan iets fijns, Bella. Het is zo voorbij.’ Ik haalde diep adem, kneep mijn ogen dicht en strompelde nietsziend de trap op naar mijn kamer. Daar kleedde ik me uit tot op mijn ondergoed en stak mijn armen recht naar voren. ‘Je zou haast gaan denken dat ik bamboesplinters onder je nagels duw of zo,’ bromde Alice binnensmonds terwijl ze achter me aan de kamer in kwam. Ik lette niet op haar. Ik dacht aan iets fijns. In mijn fijnste droom was al dat bruiloftsgedoe achter de rug. Voorbij. Met- een verdrongen en vergeten. We waren met z’n tweetjes, Edward en ik. De plek was nog niet duidelijk en veranderde telkens – van een nevelig bos naar een bewolkte stad naar een koude poolnacht – omdat Edward niet wilde zeggen waar onze huwelijksreis naartoe ging. Maar het maakte me niet bijster veel uit wáár het precies was. Edward en ik waren samen, en ik had me aan alle punten van mijn deel van ons compromis gehouden. Ik was met hem getrouwd. Dat was het voornaam- ste. Maar ik had ook al zijn buitensporige cadeaus aangenomen en ik stond, ook al had dat geen enkele zin, voor het komend studiejaar ingeschreven bij Dart-mouth. Nu was het zijn beurt. Voor hij me in een vampier veranderde – zíjn deel van het compromis – moest hij nog één afspraak nakomen. Edward maakte zich haast obsessief zorgen over de mensendingen die ik zou opgeven, de ervaringen die ik van hem niet mocht missen. De meeste – zoals het eindejaarsbal bijvoorbeeld – vond ik helemaal niet belangrijk. Er was maar één menselijke ervaring die ik niet wilde missen. En dat was natuurlijk net die ene die ik als het aan hem lag zo snel mogelijk uit mijn hoofd zou zetten. Maar voor mij was het heel simpel. Ik wist het een en ander over hoe ik zou worden als ik geen mens meer was. Ik had met eigen ogen gezien hoe jonge vampiers waren, en ik had van mijn toekomstige familieleden alle verhalen ge- hoord over die eerste tijd waarin je jezelf nauwelijks onder controle had. Een paar jaar lang zou mijn hele persoonlijkheid ondergeschikt zijn aan de dorst. Het zou wel even duren voor ik weer mezélf kon zijn. En zelfs als ik mijn zelfbe- heersing weer terughad, zou ik me nooit meer zo voelen als ik me nu voelde. Menselijk... en hartstochtelijk verliefd. Ik wilde die ervaring tot het uiterste beleven voor ik mijn warme, kwetsbare, van de feromonen barstende lijf inruilde voor iets wat mooi, sterk en... onbe- kend was. Ik wilde een échte huwelijksnacht met Edward. En hij had beloofd dat hij het zou proberen, ook al was hij bang dat het veel te gevaarlijk voor me zou zijn. Ik was me alleen heel in de verte bewust van Alice en het satijn dat langs mijn huid gleed. Op dit moment kon het me even niets meer schelen dat de hele stad over me roddelde. Ik dacht niet meer aan het hele bruiloftscircus waarin ik al veel te snel mijn kunsten zou moeten vertonen. Ik was niet bang meer dat ik over mijn sleep zou struikelen of op het verkeerde moment zou gaan giechelen, ik maakte me geen zorgen meer over dat ik te jong was, en ook niet over de sta- rende toeschouwers, en zelfs niet over de lege stoel waar mijn beste vriend zou moeten zitten. Ik droomde over Edward, en ik was gelukkig.
Er zijn nog geen reacties.