Foto bij 06~

Ik staar uit mijn raam. Ik moet toegeven het uitzicht is mooi. Een van de hoogste huizen uit de buurt, zo kan ik bijna het gehele dorp zien. Mijn blik valt op de school. Morgen weer. Ik schud mijn hoofd. De gedachte aan het alleen zijn terwijl er zoveel mensen om je heen zijn maakt me gek. Waarom willen ze me niet? Waarom accepteren ze me niet? Omdat ik niet zoals zij ben? Ik zet mezelf af en ga recht zitten. Ik spring van mijn vensterbank af en loop naar mijn nachtkastje. Ik neem het zware boek in mijn handen en sla hem zomaar ergens open. Een glimlach komt er op mijn gezicht, Roodkapje. Mijn ogen vliegen over de letters, maar in mijn gedachte zie ik beelden. Ik zie alles zo helder. Alsof ik er ben. Alsof ik haar ben. Zelfs met mijn ogen gesloten volg ik het verhaal. Ik ken de woorden. Ik ken ze allemaal.

Met een klop op de deur ontwaak ik uit mijn gedachte. Het boek sla ik snel dicht, ik stop het onder mijn kussen. Ik ga recht zitten. ‘Binnen.’ Zeg ik zacht. De deur zwaait open. Mijn moeder komt met grote passen mijn kamer binnen en gooit een roze jurkje op mijn bed. ‘We gaan op de thee bij de burgemeester en zijn gezin. Kleed je snel om. Maak jezelf mooi.’ Zo snel als ze kwam, zo snel verdwijnt ze weer. Ik kijk naar het roze jurkje, zo niet mijn kleur. Ik zucht en pak het op. Ik trek het jurkje aan en bekijk mezelf in de spiegel. Het staat voor geen meter. Ik pak wat make-up en maak me lichtjes op. Mijn haren kam ik netjes uit. Klaar. Ik loop rustig de trap af en ontwijk met pijn in mijn hart de blik van mijn vader. Ik wil hem niet aankijken. Ik mag hem niet aankijken. Mijn moeder pakt mijn kin beet en draait hem iets naar boven. Ze bekijkt mijn gezicht en schud haar hoofd. ‘Krijg ik een dochter, is het er zo een.’ Mompelt ze terwijl ze zich omdraait. Ze zegt het vaak, maar toch blijft het pijn doen. Ik stel haar teleur. Ik stel iedereen teleur. Ik trek zwijgend mijn zwarte schoentjes aan en loop naar de kast om mijn cape te pakken. ‘Nee.’ Hoor ik mijn moeder zeggen als ik de rode stof beet pak. Ze rijkt me een lange witte jas aan met een bond kraag. Hij is van haar geweest en ik moest hem altijd dragen bij speciale gelegenheden. Nu dus ook. Ik hou een zucht binnen, wetende dat als ik hem laat gaan ik in de problemen kom.

Mijn broertjes trekken de deur open en een koude wind komt de hal binnen. Ik krijg een duw in mijn rug, het teken dat ik de kou in moet. Zwijgend lopen we naar het burgemeestershuis. Mijn vader en moeder lopen voorop, gevolgd door mijn broertjes die nu netjes naast elkaar lopen. Begrijp me niet verkeerd, ze weten wel hoe ze zich moeten gedragen. En als mijn ouders er zijn doen ze dat dan ook. Maar alsnog kunnen zij zich meer fouten veroorloven dan ik. Het grote witte huis doemt op en ik haal snel nog mijn handen door mijn lange haar. Ik moet een goede indruk maken, ik mag mijn ouders niet voor schut zetten.

Reageer (1)

  • Fennec

    Oh, dat lijkt me zo vervelend. Snel verder

    1 decennium geleden

Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen