Na lang overleg en heel wat denkwerk is het de betareaders eindelijk gelukt om een degelijk overzicht klaar te spelen om jullie wat beter te kunnen helpen bij het schrijven van een verhaal!
Dit account is er om al jullie vragen te beantwoorden!
Je vindt op ons profiel de grammatica en spelling terug in storyvorm, daar kan je al je vragen kwijt en wij beantwoorden ze zo goed als mogelijk.
Polls zijn er meer om ons te laten zien wat wij zelf nog moeten verbeteren om jullie beter te kunnen helpen.
In blogs worden alle bèta's netjes aan jullie voorgesteld en komen vragen en antwoorden te staan.
Vragen en suggesties kunnen jullie kwijt in ons gastenboek.
Verder wensen alle bèta's jullie uiteraard nog veel schrijfplezier en hopelijk kunnen jullie iets met de volgende regeltjes!
Grammatica- en Spellingstopic
1.Meervoud
-s of ‘s
Als er geen probleem is bij het uitspreken schrijf je de s aan het zelfstandige naamwoord.
Vb; vakanties, studies
-iën of ieën
Als de klemtoon op de laatstelettergreep valt, wordt er een e bijgevoegd.
Vb; Industie – industrieën.
In het andere geval, als de klemtoon op de tweede lettergreep ligt, is het iën.
Vb; Bacterie – bacteriën.
! Als een woord eindigt op twee e’s, wordt er gewoon ën toegevoegd.
Vb; idee – ideeën.
-verdubbeling medeklinker
Let hier vooral op waar de klemtoon ligt. Is de laatste klinker een lange, dan is er meestal geen verdubbeling. Is het een korte, dan is er wel een verdubbeling.
!Let erop dat bij; oe, ui, au… nooit een verdubbeling is!
Vb; mus – mussen.
-Enkele of dubbele klinker
Als je een lange klinker hebt, kan het zijn dat deze in het meervoud soms wordt afgebroken.
Vb; aap – apen
2.Samenstellingen
Als het eerste zelfstandig naamwoord van de samenstelling een bestaand meervoud heeft in ‘en’, komt er meestal een tussen ‘n’.
Vb; boekenkast
Maar!
-Als het woord alleen is in zijn soort, krijgt deze geen ‘n’
Vb; maneschijn
-Als het eerste woord niet letterlijk is of een versterkende betekenis geeft
Vb; beresterk
3.Verkleinwoorden
Taxietje (want twee i’s gaat niet)
Logeetje (vergelijk met het meervoud: logés!)
Cakeje (Engelse woorden krijgen een Nederlandse behandeling)
Baby’tje (De y krijgt altijd een apostrof)
CD’tje (bij afkortingen schrijven we altijd een apostrof)
Krijg je een uitspraakprobleem, dan verdubbelt de klinker:
Vb ; Opaatje, fotootje
4.De bezitsvorm
1) Bij een woord dat eindigt op een enkele klinker (a, e, i, o, u, y) wordt 's toegevoegd.
Vb: opa's jas
Maar, na de toonloze e, na de é en na combinaties van klinkers schrijf je gewoon s.
Vb: tantes jas, Melanies jas
2) Een naam die eindigt op een sisklank krijgt enkel een apostrof.
Vb: Alex' jas
Een naam die eindigt op een z of x die niet wordt uitgsproken, krijgt een s.
Vb: Dutrouxs jas
5.Hoofdletters
Aan het begin van elke zin of aanhaling!
Bij de zinnen die beginnen met ‘s, ’t of ‘n, krijgt de tweede letter de hoofdletter.
Bij getallen vooraan in de zin, hoort nergens een hoofdletter.
Eigennamen, aardrijkskundige namen en feestdagen met een hoofdletter.
!Bij afleidingen van feestdagen of eigennamen horen geen hoofdletters!
Sinds de nieuwe spelling horen de tijdperken en windrichtingen niet langer met een hoofdletter geschreven te worden.
6.Lidwoorden
In de Nederlandse taal bestaan er drie lidwoorden en twee soorten lidwoorden. De bepaalde lidwoorden (de, het) en het onbepaald lidwoord (een).
We hebben dan wel twee bepaalde lidwoorden, maar een duidelijk verschil op vlak van gebruik is er niet. Je moet gewoon weten wat ‘de’ woorden zijn en wat ‘het’ woorden zijn. Hier bestaan geen duidelijke richtlijnen over. Het wordt meestal gebruikt voor onzijdige zelfstandige naamwoorden, maar dan heb je uitzonderingen (denk maar aan ‘het meisje’) die de regel in verwarring brengen.
Een stuk simpeler is het onbepaald lidwoord. Deze kan bij alle zelfstandige naamwoorden komen te staan, en er is helemaal geen regel aan verbonden (mits het om het enkelvoud gaat natuurlijk).
7.Werkwoorden
*D/T
Neem eerst en vooral de stam van het werkwoord (de ik-vorm).
Vb; vinden
de stam: vind (ik vind)
Dan heb je bepaalde regels die je moet toepassen.
Hij – vindt, Zij – vindt, Het - vindt
Bij die drie vormen schrijf je een dt. Dus stam+t. (vind+t)
Bij 'jij' schrijf je een t (dus jij vindt), maar er zijn uitzonderingen.
Als je 'je' in een zin kan veranderen door 'jij' en het achter het werkwoord staat, schrijf je de stam.
Bv: Vind je die broek ook zo mooi?
Hier kan je 'je' door 'jij' vervangen.
Vind jij die broek zo mooi?
Maar er zijn dus ook gevallen waar je dt moet schrijven.
Bv: Vindt je broer die broek mooi?
Hier kan je 'je' niet vervangen door 'jij'.
Dan wordt het: Vindt jouw broer die broek ook mooi?
Hier schrijf je dus een dt.
Bij normale werkwoorden waarbij de stam niet op een d eindigt, schrijf je altijd stam+t.
Dus bv: slapen
Stam: ik slaap
Bij jij, hij, zij en het komt hier altijd een t bij (behalve natuurlijk als het draait om de uitzonderingen rond de jij/je. Zie vorige regel weer!).
Nou, je hebt persoonsvorm en je hebt voltooid deelwoord.
Vb: Dat gebeurt vaker.
Het persoonsvorm hier is 'gebeurt'.
'dat gebeurt'
Het onderwerp doet hier iets.
Een voltooid deelwoord is na 'hebben' of 'zijn'.
Vb: Dat is gebeurd.
Hier is 'gebeurd' geen persoonsvorm meer.
'is' is hier de persoonsvorm.
Vb: Ik heb gespeeld.
'heb gespeeld'
Dus gespeeld is hier een voltooid deelwoord.
Dus je hebt een verschil tussen persoonsvorm en voltooid deelwoord.
Bij een persoonsvorm gebruik je stam+t en bij een voltooid deelwoord gebruik je 't kofschip. 't kofschip houdt in dat als een van de medeklinkers aan het eind van de stam voorkomt, je altijd een voltooid deelwoord met een t schrijft. Is er geen letter te vinden van het woordje 't kofschip (het gaat hier om de letters: tkfschp) bij de laatste letter van de stam, dan schrijf je er altijd een d achteraan.
Om het even allemaal wat duidelijker te maken hier wat voorbeeldjes:
Hele werkwoord: gebeuren
Stam (hele werkwoord - 'en'): gebeur
Gebeur eindigt op een 'r'.
De 'r' kun je niet terugvinden in 't kofschip.
De letter komt er dus niet in voor.
Dat betekent dat je dan een d moet schrijven bij het voltooid deelwoord.
Voltooid deelwoord: gebeurd
Persoonsvorm: gebeurt (ik-vorm + t)
Nog een voorbeeld:
Hele werkwoord: spelen
Stam (spelen - 'en'): spel-
De stam eindigt op de letter 'l'.
De 'l' komt niet in 't kofschip voor.
Dus je schrijft het per direct met een d als het een voltooid deelwoord is.
Voltooid deelwoord: gespeeld.
Dus als de stam van een woord niet op de letters tkfschpx eindigt, schrijf je altijd een d.
Eindigt de stam wel op een van de genoemde letter, dan schrijf je een t.
Nog een laatste voorbeeld:
Hele werkwoord: drukken
Stam (drukken - 'en'): drukk
De stam eindigt op een 'k'.
Dan gaan we weer de letters van 't kofschip af.
En ja hoor, de letter 'k' komt erin voor.
Dus het voltooid deelwoord van drukken eindigt met een t.
Voltooid deelwoord: gedrukt
*Tegenwoordige tijd
-eerste persoon enkelvoud; stam
-tweede persoon enkelvoud; stam + t (behalve als het onderwerp achter het werkwoord staat, dan gewoon de stam)
-derde persoon enkelvoud; stam + t
Meervoud; infinitief.
*Verleden tijd.
In de verleden tijd kan er nooit DT zijn! Dit kan je onthouden door het zinnetje: Nooit DT in de VT.
Maar voor de rest maak je in de verleden tijd best gebruik van ’t kofschip + x. Als het werkwoord eindigt op één van de medeklinkers die voorkomen in dat woord, is het in de verleden tijd + te(n). In het andere geval + de(n).
Let wel op bij onregelmatige werkwoorden. Hieronder vind je een lijst met de sterke werkwoorden:
STERKE/ONREGELMATIGE WERKWOORDEN:
Infinitief v.t Volt. deelw.
bergen borg geborgen
bidden bad gebeden
bieden bood geboden
beginnen begon begonnen
bezwijken bezweek bezweken
bijten beet gebeten
binden bond gebonden
blazen blies geblazen
blijken bleek gebleken
blijven bleef gebleven
blinken blonk geblonken
breken brak gebroken
brengen bracht gebracht
buigen boog gebogen
delven dolf gedolven
denken dacht gedacht
bederven bedierf bedorven
dingen dong gedongen
doen deed gedaan
dragen droeg gedragen
bedriegen bedroog bedrogen
verdrieten verdroot verdroten
drijten dreet gedreten
drijven dreef gedreven
dringen drong gedrongen
drinken dronk gedronken
druipen droop gedropen
duiken dook gedoken
verdwijnen verdween verdwenen
dwingen dwong gedwongen
eten at gegeten
fluiten floot gefloten
gaan ging gegaan
gelden gold gegolden
vergeten vergat vergeten
geven gaf gegeven
gieten goot gegoten
glijden gleed gegleden
glimmen glom geglommen
graven groef gegraven
grijpen greep gegrepen
hangen hing gehangen
hebben had gehad
heffen hief geheven
helpen hielp geholpen
hijsen hees gehesen
houden hield gehouden
houwen hieuw gehouwen
kiezen koos gekozen
uitverkiezen verkoos uit uitverkoren
kijken keek gekeken
kijven keef gekeven
klimmen klom geklommen
klinken klonk geklonken
knijpen kneep geknepen
komen kwam gekomen
kopen kocht gekocht
krijgen kreeg gekregen
krijten kreet gekreten
krimpen kromp gekrompen
kruipen kroop gekropen
kwijten kweet gekweten
laten liet gelaten
lezen las gelezen
liegen loog gelogen
verliezen verloor verloren
liggen lag gelegen
lijden leed geleden
lijken leek geleken
lopen liep gelopen
luiken look geloken
miegen meeg gemegen
mijden meed gemeden
moeten moest gemoeten
mogen mocht gemogen
nemen nam genomen
genezen genas genezen
genieten genoot genoten
nijgen neeg genegen
nijpen neep genepen
pluizen ploos geplozen
prijzen prees geprezen
rijden reed gereden
rijgen reeg geregen
rijten reet gereten
rijven reef gereven
rinnen ron geronnen
roepen riep geroepen
ruiken rook geroken
schelden schold gescholden
schenden schond geschonden
schenken schonk geschonken
scheppen schiep geschapen
scheren schoor geschoren
schieten schoot geschoten
schijnen scheen geschenen
schijten scheet gescheten
schrijden schreed geschreden
schrijven schreef geschreven
schrikken schrok geschrokken
schuilen school gescholen
schuiven schoof geschoven
slaan sloeg geslagen
slapen sliep geslapen
slijpen sleep geslepen
slijten sleet gesleten
verslinden verslond verslonden
slinken slonk geslonken
sluipen sloop geslopen
sluiten sloot gesloten
smelten smolt gesmolten
smijten smeet gesmeten
snijden sneed gesneden
snuiten snoot gesnoten
snuiven snoof gesnoven
spijten speet gespeten
spinnen spon gesponnen
splijten spleet gespleten
spreken sprak gesproken
springen sprong gesprongen
spruiten sproot gesproten
spuiten spoot gespoten
staan stond gestaan
steken stak gestoken
stelen stal gestolen
sterven stierf gestorven
stijgen steeg gestegen
stijven steef gesteven
stinken stonk gestonken
strijden streed gestreden
strijken streek gestreken
stuiven stoof gestoven
tijgen toog getogen
treden trad getreden
treffen trof getroffen
trekken trok getrokken
vallen viel gevallen
vangen ving gevangen
vechten vocht gevochten
bevelen beval bevolen
vinden vond gevonden
vlechten vlocht gevlochten
vlieden vlood gevloden
vliegen vloog gevlogen
vlieten vloot gevloten
vreten vrat gevreten
vriezen vroor gevroren
vrijen vree gevreeën
wegen woog gewogen
werpen wierp geworpen
werven wierf geworven
weten wist geweten
wijken week geweken
wijten weet geweten
wijzen wees gewezen
willen wou - (Wou is alleen spreektaal!)
winden wond gewonden
winnen won gewonnen
worden werd geworden
wrijven wreef gewreven
wringen wrong gewrongen
zeggen zei gezegd
zenden zond gezonden
zien zag gezien
zijgen zeeg gezegen
zijn was geweest
zingen zong gezongen
zinken zonk gezonken
zinnen zon gezonnen
zoeken zocht gezocht
zitten zat gezeten
zullen zou -
zuigen zoog gezogen
zuipen zoop gezopen
verzwelgen verzwolg verzwolgen
zwellen zwol gezwollen
zwemmen zwom gezwommen
zweren zwoer gezworen
zwerven zwierf gezworven
zwijgen zweeg gezwegen
verzwinden verzwond verzwonden
*Voltooid deelwoord.
De laatste letter van het voltooid deelwoord vind je door de verleden tijd. Is dit +te(n) eindigt het woord op t. Anders op d. Alweer opgepast met de onregelmatige werkwoorden!
*Gebiedende wijs
Enkel de stam in dit geval.
8.Aanhalingstekens
1. Jan zei: "Piet komt niet."
2. Jan vroeg: "Komt Piet niet?"
3. Zei Jan: "Piet komt niet."
4. Piet komt niet,” zei Jan.
5. "Komt Piet niet?" vroeg Jan.
6. "Piet,” zei Jan, "komt niet."
7. “Piet komt niet,” fluisterde Jan.
Als je een zin hebt die eindigt op een punt, gevolgd door zegt of iets in die aard, dan verandert dat punt in een komma. Het woord zegt of het woord in die aard krijgt dan geen hoofdletter: zie voorbeelden 4 en 7
Als je een zin hebt die eindigt op een punt, maar er komt niets meer na, dan blijft dat punt er gewoon staan: zie voorbeelden 1 en 3.
Uitroep– en vraagtekens blijven altijd staan op het einde van de zin: zie voorbeelden 2 en 5.
Zei hij, zegt ze, vertelde ik, vroeg je etc. wordt na een zin tussen aanhalingstekens met een kleine letter geschreven. Zie voorbeelden 4, 5 en 7.
9.Komma’s
1) Tussen twee werkwoordsvormen die naast elkaar staan, maar niet bij elkaar horen, hoort een komma te staan. Bijvoorbeeld:
De jongens die we zagen lopen, waren aan het lachen.
2) Voor een bijvoeglijke bijzin (relatieve bijzin) die als een soort extra een algemene eigenschap noemt van het zelfstandig naamwoord dat eraan vooraf gaat, hoort een komma te staan. Bijvoorbeeld:
De Duitse superster, die kennelijk met zijn gedachten ergens anders was, sloeg de ene dubbele fout na de andere.
3) In een opsomming van meer dan twee elementen die niet puntsgewijs onder elkaar zijn gezet, gebruik je komma's na elk element, behalve het laatste. Bijvoorbeeld:
Harrie houdt van boter, kaas en eieren.
4)Voor 'en' en 'of' hoort geen komma te staan.
5) Probeer zo min mogelijk komma's te zetten
6) Zet geen komma op de plaats waar eigenlijk ‘en’ zou moeten staan, dus zet geen komma in plaats van het woord ‘en’.
7) Als je twijfelt over het wel of niet gebruiken van een komma, kun je de zin hardop voorlezen. Waar je een pauze hoort, moet de komma staan.
Uitzondering !
Voor een bijvoeglijke bijzin die dient om wat eraan vooraf gaat, in te perken, hoort geen komma te staan. Bijvoorbeeld:
De bomen die dood zijn (dus: alleen de dode bomen), hakken we om.
10.Spatie na leesteken
Na elk leesteken (punt, komma… ) moet een spatie komen!
11.Jou/Jouw
Voorbeelden:
- Ken ik jou?
- Is dat jouw zus?
Jouw wordt dus gebruikt als er een zelfstandig naamwoord op volgt. Als je kunt zeggen dat dat zelfstandig naamwoord iemands bezit is. Bijvoorbeeld: jouw broek, jouw schrift…
12. Woorden zoals mijn, zijn, eens
Woorden zoals mijn, zijn en eens schrijf je niet zoals je ze moet uitspreken. Dus je moet het niet schrijven als men, zen en is, want dat is verkeerd. Mijn en zijn mag je trouwens ook niet schrijven als m'n en z'n, want dat is ook niet correct.
13. Getallen
Deze getallen moeten voluit geschreven worden:
- getallen tot en met twintig
- tientallen (dertig, veertig, vijftig)
- getallen als honderd, duizend, miljoen...
De rest wordt in cijfers uitgedrukt.
14. Enters
Er volgt een enter nadat iemand iets gezegd heeft, als:
*Daarna iemand anders iets zegt.
Bijvoorbeeld: 'Hallo, ik ben Piet,' zei Piet. -enter- 'Hallo, ik ben Jan,' vervolgde Jan. -enter- 'Leuk je te ontmoeten.'
Nu weet je dat ‘Leuk je te ontmoeten’ weer door Piet wordt gezegd, omdat er een enter tussen staat; Jan is gestopt met spreken, de ander/de volgende is aan het woord.
* Daarna een zin volgt met een ander persoon als onderwerp dan de persoon die iets gezegd heeft. Bijvoorbeeld: 'Hoe laat moeten we morgen op school zijn?' vroeg Piet. -enter- Jan haalde zijn schouders op.
Als er geen 'vroeg Piet' had gestaan en er geen enter kwam na de zin die gezegd werd, lijkt het net of Jan die zin gezegd heeft. Dat is dus verwarrend.
*Daarna een zin volgt met een onderwerp dat geen betrekking heeft op de persoon die iets gezegd heeft.
Bijvoorbeeld: Piet vroeg wanhopig: ‘Wat moeten we nu doen?’ -enter- Jans handen trilden. Hij antwoordde: …
Er hoeft geen enter te staan als het Piets handen waren of Piets stem.
Zo’n enter komt er om verwarring te voorkomen, over wie wat gezegd heeft.
15. Zelfde tijd in dezelfde alinea
In één alinea moet je dezelfde tijd gebruiken, omdat het anders niet klopt.
Dit is bijvoorbeeld fout:
(...)
16.Moeilijke woorden
- Jongetje
- Sowieso
- Serieus
- Misschien
- Faillissement
- Interview
- Onmiddellijk
- Nieuwsgierig
- Portefeuille
- Sommige
- Abonnement
- Tenminste
- Chagrijnig
[ topic verplaatst door een moderator ]
[ topic verplaatst door een moderator ]
[ bericht aangepast op 21 okt 2011 - 14:34 ]
Wij helpen met het schrijven van stories!