Hoi hoi!
Ik ben nu al een tijdje bezig met een verhaal te plotten en voor te bereiden, en heb er dan ook enorm veel zin in om er écht mee aan de slag te gaan.
Ik heb dan ook al een stukje van mijn eerste hoofdstuk geschreven, gewoonweg om er al eens in te komen.
Nu schrijf ik eigenlijk bijna altijd in de derde persoon, maar ik vraag me af of dat hier wel de juiste keuze is. Daarom heb ik het stuk dat ik al had, even ook in de eerste persoon geschreven.
Wat leest voor jullie het vlotste? En/of wat wekt het meeste bij jullie op (spanning, interesse, gevoel, ... wat dan ook.)?
Het verhaal zal verteld worden vanuit het heden (de situatie die jullie voor je krijgen), maar ook vanuit flashbacks. Deze zou ik sowieso wel in de derde persoon schrijven, omdat daar ook van perspectief gewisseld wordt tussen verschillende personages.
Alvast heel erg bedankt voor de feedback! Als je graag iets anders meedeelt en/of andere tips hebt die niet over perspectief gaan, ga er vooral voor!
3de persoon
Achter hem klonk gekreun. Jonah draaide zich niet om en bleef zijn finale besluit over de gordijnen uitstellen. Maar zelfs de geruststellende gloed van de zon die toch achter enkele spleten vandaan piepte, konden zijn gedachten niet remmen.
De hele situatie was absurd. Hij kon niet geloven dat het al zo snel zo ver was gekomen.
Zijn hele kamer was leeggemaakt, ondanks dat hij nog maar twee weken was afgestudeerd. Ze hadden er geen gras over laten groeien. Enkel de gordijnen en het kruisbeeldje boven zijn deur waren blijven hangen. De rest stond in dozen klaar om samen met hem te vertrekken. Hij had de stoel uit een andere kamer moeten halen.
Er klonk opnieuw gekreun, luider deze keer. Dringender. Langzaam draaide Jonah zich om, zijn blik overal behalve op de stoel of op de deur. Jezus’ lijdende gezicht kon hij momenteel niet verdragen.
De man op de stoel bewoog en Jonah kon hem niet meer negeren. Met een strakgetrokken gezicht bestudeerde hij zijn gevangene.
Die had zijn ogen nog niet geopend en had al zijn krachten nodig om zijn hoofd van zijn borstkas op te tillen. Zijn gezicht vertrok, van moeite of van pijn, waardoor een verse druppel bloed vanaf zijn slapen naar beneden gleed. Na twee pogingen rustte zijn kin weer op zijn borstkas en bleef hij doodstil zitten.
Al slikkend vroeg Jonah zich af of hij niet te ver was gegaan. Of hij de man niet te hard had geraakt. Of niet hard genoeg.
Wat als hij het mis had? Wat als hij een vreemde had aangereden? Misschien was het nog niet te laat. Misschien kon hij de man losmaken, weer naar beneden dragen en opnieuw in zijn auto leggen. Hem terug naar de weg rijden, op de grond leggen en maken dat hij wegkwam. Eventueel een ziekenwagen bellen. Nee - zeker een ziekenwagen bellen. En bidden dat...
Twee lichtbruine ogen keken verdwaasd naar de grond. Het felle, kunstmatige licht maakte ze fletser dan hij zich kon herinneren. Na een paar seconden vielen ze weer dicht en zakte de man dieper weg op de stoel. Het enige wat hem tegenhield om niet de grond op te glijden, waren de touwen rond zijn polsen en enkels.
Alsnog schatte Jonah de kans reëel dat de man met stoel en al zou omvallen. Hij zette een stap naar voren en dan weer naar achteren, niet zeker of hij klaar moest staan om de stoel op te vangen. Of hij de stoel wilde opvangen.
Wat hij zeker wel wilde, was dat de man wakker werd. Zijn ogen opende en daarna ook zijn mond. Jonah wenste – voor de eerste en laatste keer – dat hij die gekende gouden schijn zou zien, die afschuwelijke lach. Dat hij de spot in de stem kon horen, dat hees randje dat soms samen met het Spaanse accent naar boven kwam en waar Valerie zo gek van werd.
Geërgerd gaf Jonah een trap tegen de stoelpoot, waardoor het hele geval een drietal centimeter verschoof. De man schrok wakker en staarde een aantal tellen geschokt naar de grond. Vervolgens knipperde hij enkele keren en kneep vervolgens zijn ogen stijfdicht. Traag schudde hij zijn hoofd heen en weer, terwijl de spieren in zijn bovenarmen opbolden.
Jonah had de knopen goed gelegd. Hij had er zelfs even YouTube voor geopend en alles drie keer gecontroleerd. De man kreeg geen beweging in zijn armen en opende zijn ogen een derde keer. Zijn blik stond verward, maar helder.
Even panikeerde Jonah, was hij zeker dat hij het allemaal verkeerd had en de grootste fout in zijn leven had gemaakt. Maar dan kropen de wenkbrauwen van de man in herkenning omhoog en kon Jonah eindelijk genoeg lucht inademen. Het was hem. Ash.
Hij was ouder geworden. Dat was bij Jonah ook gebeurd, al kon hij het in de spiegel nooit echt zien.
Ash’ gezicht was harder geworden, het kindervet volledig verdwenen uit zijn wangen. Een nieuw litteken liep door zijn rechterwenkbrauw tot aan zijn wang, de rode randen nog rauw. Zijn haar was zo kortgeschoren, dat Jonah zich niet meer kon herinneren of het moest krullen of niet. De linkerkant van zijn gezicht zat onder oud en nieuw bloed.
“Jij hoort dood te zijn,” zei Jonah schor, na enkele eeuwige seconden stilte.
Ash antwoordde niet, maar knipperde enkel nog een paar keer, alsof hij nog niet goed wist of dit een droom was of niet. Daarna keek hij Jonah kort met een frons aan, om vervolgens zo goed als hij kon rond zich te kijken. Zijn gezicht vertrok toen hij naar de dichtgetrokken gordijnen keek, ontspande dan weer wanneer hij de deur en diens bewaker erboven in het oog kreeg. Daarna richtte hij zich opnieuw op Jonah, zonder een woord te zeggen.
“Jij hoort,” herhaalde Jonah, de klemtoon op elk woord. “dood te zijn.”
Ash kantelde zijn hoofd lichtjes, zonder zijn blik af te wenden. Een nieuwe rode druppel viel op zijn knie, maar hij schonk er geen aandacht aan. Zijn lippen krulden lichtjes omhoog en bleven verder gesloten.
Die beweging nam het laatste restje twijfel weg bij Jonah. De woede van de afgelopen jaren kwam in één schop naar buiten en de stoel knalde op de grond.
Ash kreunde en hoestte enkele keren. Zijn ademhaling versnelde om de schok in zijn longen op te vangen en zijn gespannen schouders verraadden zijn pijn. Maar het lachje verliet nooit zijn mondhoeken.
Jonah snoof en draaide zich weer naar de gordijnen.
1ste persoon
Achter me klonk gekreun, zo zacht dat ik het me vast inbeeldde. Ik draaide me niet om en bleef strak naar de gordijnen staren. Open of dicht, open of dicht, open... Zelfs de geruststellende gloed van de zon, die toch achter enkele spleten vandaan piepte, konden mijn gedachten niet lang tegenhouden.
De hele situatie was absurd. De lege kamer sprak boekdelen en gaf me de kriebels. Twee weken. Twee weken was ik afgestudeerd en alles was al weg. Ze hadden er geen gras over laten groeien: enkel de gordijnen en het kruisbeeldje boven de deur waren blijven hangen. De rest stond in dozen klaar om mee met mij te vertrekken. De stoel had ik nog snel uit de gehuurde verhuiswagen moeten halen.
Er klonk opnieuw gekreun, luider deze keer. Dringender.
Langzaam draaide ik me om. Ik liet mijn blik van de gordijnen naar de muren glijden. Er hingen spinnenwebben in de hoeken van de kamer en de deurklink had haar glans verloren. Jezus’ lijdende gezicht negeerde ik.
De man op de stoel bewoog en ik kon hem niet meer negeren. Met eens strakgetrokken gezicht bestudeerde ik hem.
Hij had zijn ogen nog niet geopend en had al zijn krachten nodig om zijn hoofd van zijn borstkas op te tillen. Zijn gezicht vertrok, van moeite of van pijn, waardoor een verse druppel bloed vanaf zijn slapen naar beneden gleed. Na twee pogingen rustte zijn kin weer op zijn borstkas en bleef hij doodstil zitten.
Ik slikte. Was ik te ver gegaan? Had ik hem te hard geraakt? Of niet hard genoeg?
Wat als ik het mis had? Wat als ik een vreemde had aangereden? Misschien was het nog niet te laat. Misschien kon ik de man nog losmaken, weer naar beneden dragen, opnieuw in de auto leggen. Hem terug naar de weg rijden, hem daar achterlaten, maken dat ik wegkwam. Misschien een ziekenwagen bellen, nee, zeker een ziekenwagen bellen. En bidden dat...
Twee lichtbruine ogen keken verdwaasd naar de grond. In het felle, kunstmatige licht waren ze fletser dan ik me kon herinneren. Na een paar seconden vielen ze weer dicht en zakte de man dieper weg op de stoel. Het enige wat hem tegenhield om niet de grond op te glijden, waren de trouwen rond zijn polsen en enkels.
De kans dat de man alsnog met stoel en al zou omvallen, leek me redelijk groot. Ik zette een stap naar voren, en dan weer naar achteren. Moest ik de stoel opvangen? Wou ik de stoel opvangen? Wel? Niet?
Wat ik zeker wel wilde, was dat de man wakker werd. Zijn ogen opende en daarna ook zijn mond. Ik wenste dat ik die afschuwelijke gouden schijn zou zien, dat arrogant lachje zou horen. De spot in zijn stem en dat hees randje dat soms met het Spaanse accent naar boven kwam en waar Valerie zo gek van werd. Dat ik een reden had om die stoel alsnog omver te schoppen.
Geërgerd gaf ik een trap tegen de stoelpoot, waardoor het hele geval een drietal centimeter verschoof.
De man schrok wakker en staarde een aantal tellen geschokt naar de grond. Vervolgens knipperde hij enkele keren en kneep vervolgens zijn ogen stijfdicht. Traag schudde hij zijn hoofd heen en weer, terwijl de spieren in zijn bovenarmen opbolden.
Ik had de knopen goed gelegd. Ik had er zelfs YouTube voor geopend en alles drie keer gecontroleerd.
De man kreeg geen beweging in zijn armen en opende zijn ogen een derde keer. Zijn blik stond verward, maar helder.
Er gleed een druppel zweet over mijn rug, tussen het kippenvel door. Ik had het mis. Ik had de grootste fout in mijn leven gemaakt. Het was hem niet. Ik bleef hem aanstaren.
Ik miste het bijna. De wenkbrauwen van de man schoten omhoog, slechts een fractie van seconde, en zijn blik verhardde.
Ik slikte moeizaam, maar de lucht die ik daarna binnenkreeg, leek voor de eerste keer mijn longen te bereiken. Het was hem. Ash.
Hij was ouder geworden. Ik ook, waarschijnlijk, maar het viel bij hem meer op. Zijn gezicht was harder geworden, het kindervet volledig verdwenen uit zijn wangen. Een nieuw litteken liep door zijn rechterwenkbrauw tot aan zijn wang, de rode randen nog rauw. Zijn donkere haar was kortgeschoren, te kort om te krullen of dat juist niet te doen. De linkerkant van zijn gezicht zat onder oud en nieuw bloed.
“Jij hoort dood te zijn.” fluisterde ik met een kurkdroge mond.
Ash kantelde zijn hoofd lichtjes, zonder zijn blik af te wenden. Een nieuwe rode druppel viel op zijn knie, maar hij schonk er geen aandacht aan. Zijn lippen krulden lichtjes omhoog en bleven verder gesloten.
Dat lachje. Wat had ik een hekel aan dat lachje.
De woede van de afgelopen jaren kwam in één schop naar buiten en de stoel knalde op de grond.
Ash kreunde en hoestte enkele keren. Zijn ademhaling versnelde om de schok in zijn longen op te vangen en zijn opgespannen schouders verraadden zijn pijn. Maar dat stomme lachje verliet nooit zijn mondhoeken.
Snuivend draaide ik me weer om naar de gordijnen.
Mijn brein breint zoals het breint.