Het Romeinse Imperium was ontzettend uitgestrekt, daardoor waren er in de kunst veel verschillende plaatselijke invloeden. Maar de Romeinen hebben over het algemeen altijd een voorkeur gehad voor de Griekse kunst. Kunstwerken waren voor hen voornamelijk bedoeld als teken van macht, macht van bestaande mensen. Die werden dan ook juist uitgebeeld.
De Romeinse kunst is oorspronkelijk nogal boers en onbeholpen, maar ook eerlijk. Er worden dan ook wel de termen ‘plebejische kunst’ en ‘verisme’ voor gebruikt.
Men was bijvoorbeeld geneigd groepen mensen die achter elkaar staan, boven elkaar af te beelden. Portretten zijn meestal niet mooier gemaakt dan de afgebeelde persoon was.
Ook toen de Romeinen onder invloed van de Grieken de beschikking hadden over meer gevarieerde en ontwikkelde stijlen koos men soms bewust voor deze oud-Romeinse stijl om te herinneren aan de eenvoud van de goede oude tijd. Een kunstenaar kon echter bewust een stijl uit de Griekse beeldhouwkunst kiezen om op die manier een bepaalde opvatting te onderstrepen.
· De Archaïsche stijl (stijf, ‘heilig’) ademt de sfeer van pietas
· De Klassieke stijl (verheven, strak, ideaal, tijdloos, leeftijdsloos) heeft iets bovenmenselijk verhevens
· De Hellenistische (barok)stijl (uitbundig, overdreven, emotioneel) doet denken aan luxe en losbandigheid
Romeinen waren het meest origineel in de bouwkunst, hier hebben ze allerlei nieuwe stijlen en methoden ontwikkeld. Maar in de beeldhouwkunst neigde men ernaar de Grieken te kopiëren.
In de bovenste klassen van de maatschappij waren de Grieken ‘in’, het was volgens de mode om te converseren in het Grieks, Griekse boeken te lezen en Griekse kunst te hebben.
Degenen die het zich konden veroorloven, lieten originele Griekse beelden overschepen naar Rome, de minder rijken lieten kopieën maken van bekende beelden.
De eigen stijlen binnen de beeldhouwkunst die de Romeinen hebben ontwikkeld zijn de portretten en de historische reliëfs.
Belangrijke personen, waaronder vaak keizers, lieten beeltenissen van henzelf maken om hun macht uit te drukken en om zich onsterfelijk te maken, in ieder geval een gedachte aan zich achter te laten als ze er zelf niet meer zouden zijn.
Natuurlijk moesten de kenmerken van deze persoon dan zeer duidelijk te herkennen zijn. Romeinse beeldhouwers waren dan ook meesters in het weergeven van het karakter en persoonlijke gelaatstrekken.
Ook specialiseerden de Romeinen zich in het maken van reliëfs.
Sommige reliëfs volgden de idealiserende gedachte van de Grieken, het zijn niet zozeer historische dan wel verhalende reliëfs. Ze beelden bijvoorbeeld een offerprocessie uit. Bij de figuren heerste ernst en gebondenheid, maar daartussenin zaten levendige siermotieven.
Maar andere, ietwat latere reliëfs waren typisch Romeins realistisch. Deze kwamen voornamelijk voor op de erebogen en triomfzuilen. Ze stelden historische gebeurtenissen voor, bijvoorbeeld een overwinning van een belangrijke veldheer of keizer op een vijand.
Het is niet zozeer de kunstwaarde die bij deze reliëfs belangrijk is, dan wel de historische waarde. Ze leren over de wapenfeiten van de Romeinse keizers, maar ook over de zeden en gewoonten van vreemde volkeren.
Als eerste werd het vlakreliëf ontwikkeld, later ontstond hieruit het hoogreliëf. Belangrijk in alle reliëfs is het perspectief: de Romeinse beeldhouwer probeerde een reliëf zo echt mogelijk te laten lijken. Dit werd het Flavische illusionisme genoemd.
Weet niet of je hier wat aan hebt? x)
"I shut my eyes in order to see.'