Chapter 7
Eindelijk, na een lange week, ben ik bij Damascus aanbelandt. Ik kijk mijn ogen uit. De stad is ommuurd met een dikke muur. Ik sta op een verhoging, en kijk ernaar. 'Zie je dat, Brego? Dat is Damascus.' Brego hinnikt even. 'Ik weet het jongen, ik ben ook onder de indruk.' Ik daal naar beneden, richting de stadspoorten. Het is er heel druk, zo te zien. Buiten de stad staan veel kraampjes, waar mensen van allerlei waar verkopen. Ik begeleid Brego naar een drinkbak, en stap af. Ik maak hem vast. ‘Zo, jij blijft nu even hier. Ik ga de stad in, om mijn pakketje af te leveren.’ Brego laat een zielig geluidje horen, zodra ik wegloop. Ik draai me om, en loop terug. Ik knuffel hem. ‘Kom nou, Brego. Ik ben hooguit een dag weg, dat beloof ik. Nou, wees een grote jongen, oké?’ Ik loop weer richting de stadspoorten. Brego begint weer te jammeren, maar ik let er niet meer op. Ik ben waarschijnlijk vanavond al weer terug. Eens kijken, waar kan ik een stadspas krijgen? Ik kijk rond. Ik zie nergens iets, alleen maar kraampjes. Dan moet ik het aan de soldaten zelf vragen. Ik loop naar een van de lijfwachten toe. ‘Goedemiddag, waar kan ik een stadspas krijgen?’ vraag ik. De wacht grinnikt. ‘Dit is zeker je eerste keer in Damascus, nietwaar?’ Ik knik. ‘Ja…’ ‘De toegang is afgesloten voor buitenstaanders. Orders van de Iman.’ Dit kun je niet menen. ‘Echt? Sinds wanneer dat?’ ‘Sinds een halfjaar.’ Oh geweldig. Dit moet mij net overkomen. ‘Oké, dank u.’ Verslagen loop ik weg. Ik moet de stad in zien te komen, maar hoe? Ik kijk naar de muur. Nee, dat zal het niet worden. Veel te glad. ‘Help me!’ Ik draai me om. Ik zie een oude man in een wit gewaad, die in elkaar geslagen wordt door soldaten. ‘Ik heb niks gedaan!’ jammert de man. ‘Mond houden, opa!’ zegt een van de soldaten. Zeg, wat zijn dat voor manieren. ‘Iemand, doe iets!’ Oh, dat zal ik doen. Ik ga eropaf. Zo onopvallend mogelijk nader ik het tafereel. De soldaten zijn allemaal te druk bezig met de man. Ik pak mijn verborgen mes, en steek het zo in de rug van de soldaat voor me. Hij krijgt niet eens de kans om te schreeuwen, en glijdt zo naar beneden. De anderen lijken er niks van te snappen. Dan zien ze mij. ‘Moordenaar!’ schreeuwt er een. Snel trek ik mijn zwaard. Voor ik het weet, ben ik verwikkeld in een zwaardgevecht. Behendig ontwijk ik hun aanvallen. Ik verplaats mijn gewicht naar mijn linkerbeen, en steek een van de twee in zijn zij. Hij valt op de grond, en met een snelle slag heb ik zijn luchtpijp opengesneden. De andere komt woedend op me af, met geheven zwaard. Ik ontwijk hem, en steek hem in zijn bovenbeen. Hij valt op de grond, en grijpt naar zijn been. Met een snelle slag snijd ik zijn halsslagader open. Uitgeput stop ik mijn zwaard weg, en loop naar de oude man. Ik trek hem overeind. ‘Dank je, duizendmaal dank! Hoe kan ik je ooit bedanken?’ Ik veeg wat bloed van mijn handen. ‘Nou, als u me in de stad weet te loodsen, zou dat heel fijn zijn.’ Hij knikt. ‘Natuurlijk kan ik dat. Ik en mijn broeders zullen je beschermen.’ Ik draai me om, en zie een groepje mannen op ons aflopen. Ze dragen ook een wit gewaad. ‘Wij komen zo de stad in. Wij zullen om je heen komen staan, zodat ze je niet zien. Doe net als wij.’ Ze komen om me heen staan. Ze buigen hun hoofd, en nemen een biddende houding aan. Ik doe hetzelfde. Langzaam lopen we naar de stadspoort. Mijn hart klopt in mijn keel. Wat als het mis gaat? Wat als Brego me ziet? Ik moet er niet aan denken. We naderen de lijfwachten. Mijn handen beginnen te zweten, maar ik durf ze niet af te vegen, bang dat ik mezelf verraad. Mijn maag maakt salto’s, maar ik moet volhouden. Zonder iets te zeggen, gaan de wachten voor ons opzij. We lopen een stukje verder. Daar stoppen we. Opgelucht haal ik adem. Dat ging maar net goed. ‘Bedankt, broeders.’ Ze knikken. ‘Wij moeten jou bedanken. Als je ooit in de problemen raakt, zoek ons dan. Wij zullen je helpen.’ Ik knik. ‘Dat zal ik doen. Bedankt!’ Ik neem afscheid, en sla linksaf. Ik moet opzoek naar het bureau. Wat zei Tarkan ook alweer? ‘Altair, de ingang bevindt zich op het dak.’ Oké. Ik moet dus de daken op. Prima. Het zal daar ook een stuk rustiger zijn. Ik manoeuvreer tussen de mensen door, en klim snel naar boven. Sommige mensen kijken me verbaasd aan. ‘Mama, wat is die man aan het doen?’ hoor ik een jongetje vragen. Ik luister niet naar het antwoord van zijn moeder, maar klim nog wat hoger. Ik zucht. Zo, dit is wel even anders dan Masyaf. Wat een huizen… Nou ja, ik zal maar snel beginnen. Ik begin te rennen. Moeiteloos vlieg ik over daken heen. Onder me ligt de grijze mensenmassa. Nou, dit gaat veel sneller. Ik neem een aanloop, en spring zo naar het andere dak. Ik kijk rond. Dan zie ik iets opvallends. Een van de daken heeft een plat dak. Maar er zit een opening. Zou het dat zijn? Ik sta boven een donker steegje. Voor me zijn houten waspalen bevestigd. Hm, daar kan ik opspringen… En dan kom ik zo aan de overkant! Ik ben briljant, al zeg ik het zelf. Ik neem een aanloop, en spring. Maar dan gaat het mis. Ik spring te ver, en kan me nergens meer aan vastpakken. Ik val op de grond, recht voor de voeten van een tempelier.
Er zijn nog geen reacties.