Chapter 6
Ik kom aan in een dal. Ik ben nu al een paar dagen onderweg, maar ben ondertussen verdwaald geraakt. Gelukkig heb ik de goede weg weer gevonden. Ik zie heel veel mensen. Volgens mij is dit de bron. Inderdaad, ik zie een kleine waterval. Er staan veel paarden en kamelen, en zelfs een kudde schapen. ‘Nou, Brego. We hebben geluk. Tijd om ons water bij te vullen. Wat water zal je hoeven goed doen.’ Ik daal af. Ik zie er soldaten staan. Snel doe ik mijn kap af. Ik wil niet verdacht overkomen. Er staat een tent, met een bureau onder. Ik moet me daar natuurlijk gaan melden. Kan ik mee inkomen. Ik parkeer Brego onder een boom, en bind hem vast. Verlekkerd kijk ik naar de bron. Nou ja, eerst maar even melden. Ik loop naar de tent. ‘Goedemiddag, heren.’ De mannen achter kijken op. ‘U bent hier voor de bron?’ Ik knik. ‘Ja, dat klopt.’ ‘Komt u ook overnachten?’ Ik kijk even naar de hemel. Het begint al te schemeren. ‘Eh, hoe lang is het naar het volgende dorp?’ De soldaat grinnikt. ‘Een dag rijden vanuit hier.’ ‘Ja, doe maar een overnachting, dan.’ ‘U blijft een nacht?’ Ik knik. ‘Dat is dan 5 geldstukken, dat is dus overnachting, en gebruik maken van de bron. Wassen is aan de rechter kant. Water bijvullen is bij de waterval. Plaats voor vee is ook aan de rechterkant, nog achter de badplaats. Heeft u een tent nodig? Dat is trouwens nog 2 goudstukken.’ Ik schud mijn hoofd.. ‘Nee, dank u.’ Ik betaal hem, en loop terug naar Brego. Ik bind hem los. Ik breng hem naar de andere paarden. Hij weet niet hoe snel hij moet gaan drinken. Ik grinnik. Misschien is het een goed idee, als ik me ga wassen. Ik ben helemaal stoffig. Ik kleed me uit, en begin me in de bron te wassen. Er zijn meerdere mensen die zich aan het wassen zijn. Er spelen wat kinderen in het water. Ik zie moeders met baby’s. Ik gooi wat water in mijn gezicht. Ik laat me in het water vallen. Het is heerlijk fris.
Ik lig onder de sterrenhemel. Het is een heerlijke nacht, ik heb mijn tent niet nodig. Brego heb ik bij het water laten staan. Hij staat te slapen. Toch wel maf, dieren die slapen, terwijl ze staan. Ik weet zeker dat ik op mijn gezicht zou gaan. Mijn oog valt op het pakketje. Ik voel een nieuwsgierigheid opkomen. Wat zou er toch in dat pakketje zitten? Ik vraag het me oprecht af. Zou het misschien iets zijn, om de tempeliers mee te verslaan. Ik haal de haviksveer uit mijn zak, en bekijk het. En wat is het met de orde en haviksveren? Ik weet dat de belangrijke assassijnen een havik hebben. Maar als dat echt de link is? Ik stop hem weer terug in mijn zak. Het is heel belangrijk dat de tempeliers hier niet achter komen. Wie weet wat dan allemaal zou kunnen gebeuren. Ik ril even. Nee, niet aan denken. Hoewel, nu ik er echt aan denk… Er zit hier een tempelier in het kamp. Maar die zal toch niets gaan uithalen? Nee, hij is helemaal alleen. Als hij iets doet, komen al die soldaten op hem af. Ik hoef me nergens zorgen over te maken. Hij weet niet eens dat ik een assassijn ben, hopelijk. Ik draai me op mijn zij. Het is beter als ik ga slapen. Morgen wordt weer een lange dag. Ik sluit mijn ogen, en val in slaap.
Ik word wakker van de felle zon, die in mijn ogen schijnt. Ik kreun, en open mijn ogen. Zo te zien is het weer dag. Ik ga zitten, en rek me uit. Ik kijk rond. Die tempelier is nergens te bekennen. Snel kijk ik of ik het pakketje nog heb. Ik kijk in mijn knapzak. Ja, het is er nog. Ik kijk of het niet is opengemaakt. Nee, het is nog verzegeld. Ik voel in mijn zak. Mijn haviksveer is er ook nog. Ik pak mijn spullen en sta op. Ik kijk rond. Brego staat er ook nog, ongedeerd. Ik loop naar de bron. Ik gooi wat water in mijn gezicht. Oh ja, ik moet nog mijn watervoorraad bijvullen. Ik loop snel naar de waterval, en vul mijn waterflessen. Veel mensen liggen nog te slapen. Sommige zijn al wakker. Ik loop naar Brego toe. Hij besnuffelt me, en drukt dan zijn hoofd tegen mijn borst. ‘Goedemorgen, broeder. Wat is er? Wil je geaaid worden?’ Ik knuffel wat met hem. ‘En, ben je goed uitgerust? We moeten vandaag weer verder.’ Ik maak hem los, en loop met hem het water uit. Hij schudt zich even uit. Ik bevestig zijn teugels weer. ‘Zo, zijn we er weer klaar voor?’ vraag ik hem. Ik klim op het zadel, en geef hem de sporen. Ondertussen zie ik dat de wacht wordt gewisseld. Ik kijk naar de hemel. Het zal niet erg zonnig worden. Ik zie donkere wolken. Het zal waarschijnlijk wel erg benauwd worden. Ik rijd verder, richting Damascus.
Reageer (1)
i really love this story!!!!
1 decennium geleden