A cheesy tree
Hoe lang het duurde weet ik niet maar na een behoorlijk lange tijd kwamen we voorbij de opening in de Emmental-iep. Pompidoe tilt me snel op en springt zonder moeite naar binnen. Hij maakt een mooie landing die minstens een acht verdient op de olympische spelen terwijl hij mij nog steeds in zijn armen houdt. Een beetje verderop staat Sir Piepsalot al naar ons te zwaaien als teken dat we naar hem toe moeten komen. “Je mag me wel weer neerzetten.” Zeg ik tegen Pompidoe. “Ahw, moet dat?” grinnikt hij maar zet me toch neer. Hoe verder we wandelden, hoe moeilijker de zon het heeft om haar stralen de ruimte te laten verlichten. Op het einde van de gang is het volledig donker op een flauwe gouden gloed na. Aan de rand van aan afgrond in het zwakke licht staat Sir Piepsalot op ons te wachten. “Is het gelukt om veilig boven te komen?” vraagt Sir Piepsalot. “Geen zorgen.” Antwoordt Pompidoe “We kregen een lift van een boom-rups.”
Ah, dus dat was een boom-rups. Alweer iets nieuws geleerd over deze wonderlijke wereld. “Fantastisch.” Piept Sir Piepsalot terwijl hij geconcentreerd voor zich uit staart. “Wat nu komt het moeilijkste gedeelte van onze queeste.” Mijn ogen worden groot wanneer ik zie waar Sir Piepsalot naar staart. Een groots labyrint ontneemt me de adem. De Emmental-iep is groot, maar dat dit er allemaal in past kan ik maar niet snappen. Ik kan niet eens de andere kant van de boom zien. In de verte zie ik een fel gouden licht schijnen. Alsof hij mijn gedachte kan lezen, bevestigd Sir Piepsalot mijn vermoedens. “Dat felle licht daar in de verte, daar moeten we naartoe.” Piept hij zachtjes. “kom op laten we gaan.” Zeg ik dapper, ook al voel ik me helemaal niet zo dapper als ik laat klinken. Ik ben bang voor de gevaren in het labyrint waar Sir Piepsalot ons voor waarschuwde, maar op dit moment maak ik me meer zorgen over hoe we naar benden moeten zien te geraken.
Pompidoe haalt weer een veel te lange sjaal uit zijn borstzak en bindt die vast rond mijn middel en dan rond zijn eigen. Aan de wanden van de boom hangen verschillende stengels met een de uiteindes steeds 1 blad. We nemen ieders een stengel vast en gaan voorzichtig op het blaadje staan. Volgens Pompidoe noemt dit een leaf-lift en het zou een relatief veilig transportsysteem moeten zijn. Pompidoe heeft zoals gewoonlijk een grote glimlach op zijn gezicht staan, maar toch laat hij mij geen moment los. Een luid alarm gaat af in mijn hoofd en zegt me dat er iets mis is. Ik knijp even hard in Pompidoe’s hand en als reactie glimlacht hij zijn tanden bloot naar mij terwijl we wachten totdat de leaf-lifts in actie schieten. Niets, er gebeurt niets. Alle drie kijken we even snel naar elkaar, maar nog steeds gebeurt er niets. Ik wou net vragen of er iets mis is, wanneer plots de leaf-lifts wegzakken in een vrije val en ons daarin meesleuren. Ik moet even gillen en grijp de liaan nog wat steviger vast met beide handen terwijl Pompidoe zijn arm nog steeds stevig rond mijn middel heeft geslagen. Na minstens tien seconden vrije val, beginnen de leaf-lifts wat vaart te minderen en al gauw komen we zachtjes neer voor de immense ingang van het labyrint. De muren zijn gemaakt van verstrengelde takken van de iep maar hebben een vreemde donkere kleur. “Oef, deze keer ging het goed.” Mompelt Pompidoe tegen zichzelf. “Allemaal bij elkaar blijven.” Piept Sir Piesalot “Hier wil je niet alleen in verdwalen.” Ik ben blij dat Pompidoe en ik nog steeds aan elkaar vast hangen. Sir Piepsalot gaat als eerste het labyrint in en Pompidoe en ik lopen vlak achter hem aan. We lopen gang na gang door, steeds voorzichtig om het hoekje kijkend voor eventueel gevaar. Ik voel mijn hart steeds sneller slaan met iedere stap die ik zet maar het is stilte die hier heerst die mij het meest nerveust maakt. Het enige wat de stilte doorbreekt is een zacht gerommel in de verte en het geluid van onze voetstappen die gedempt worden door de zachte ondergrond. Mijn ogen flitsen heen en weer alleen al door het idee dat er iets kan zijn. Het geluid van een tak die knapt doet ons allemaal halt houden. Gespannen hou ik mijn adem in. Ik verwacht dat er iets gaat gebeuren maar er komt niets. “Wat was dat?” vraag ik stil, bang dat iets of iemand anders dan Pompidoe of Sir Piepsalot het zou horen. Achter ons hoor ik weer hetzelfde krakende geluid. Snel kijk ik achter mij, maar ik zie enkel een donkere, verlaten gang. Steeds vaker, steeds sneller en steeds luider hoor ik datzelfde krakende geluid. Onbewust grijp ik meteen Pompidoe’s arm vast. Angst doet mijn lichaam helemaal verstijven. “Rennen.” Hoor ik Sir Piepsalot piepen. “Rennen. Nu!” Het krakende geluid is verdwenen maar is vervangen door een luid gerommel dat steeds dichterbij komt. Nog steeds verstijfd van angst staar ik naar de richting vanwaar het onbekende geluid komt. Vanuit de duisternis aan het einde van de gang komt er iets tevoorschijn. Een muur van donkere takken met paarse doornen en donkerroze bloemen met scherpe tanden komt razendsnel op ons af. Ik weet dat we hier weg moeten maar mijn lichaam wilt nog steeds niet bewegen. “Rennen prinses.” Pompidoe geeft me een duwtje in de rug en trekt me zacht maar dwingend mee achter Sir Piepsalot aan. Gang na gang gaan aan ons voorbij. Hoe vaak we links of rechtsaf gegaan zijn weet ik niet maar dat kan me op dit moment ook niets schelen. Verschillende takken schieten vanuit de muren en de bloemen proberen ons te bijten. Ik gil en spring snel opzij wanneer ik een stel scherpe tanden vlak naast mijn gezicht razen. Na wat een eeuwigheid leek te zijn nemen de aanvallen eindelijk af. Wanneer we denken dat de aanvallen volledig gestopt zijn, houden we even halt om op adem te komen. Tranen springen in mijn ogen terwijl ik probeer mijn oppervlakkige adem onder controle te krijgen. Veel tijd om op adem te komen krijgen we niet. Een volgende aanval is net begonnen. Deze keer geen bijtende bloemen maar een lawine van grote kaasballen. Alle soorten kaas die je maar kan verzinnen komt op ons uitgeputte groepje afgestormd. Ze vullen de nauwe gangen die het labyrint vormen en dwingen ons steeds dieper het labyrint in. Telkens we een nieuwe gang inslagen hoop ik dat we aan de kaasballen ontsnappen, maar het verontrustende gerommel achter mij vertelt mij dat dat niet het geval is. Sir Piepsalot sprint met alle vier zijn pootjes en loopt al snel ver voor mij uit en Pompidoe met zijn lange benen behaalt ook een aardige snelheid. Mijn conditie is alles behalve optimaal en daar ervaar ik nu de pijnlijke gevolgen van. Iedere adem teug bezorgt me een scherpe steek in mijn borst en zij. Mijn benen voelen als lood waardoor het steeds zwaarder wordt om door te lopen. Ook komt er een vervelende hoofdpijn op die me bijna doet flauwvallen, maar een oeroud overlevingsinstinct bezorgt mijn lichaam voldoende adrenaline om door te blijven gaan. Soms schrik ik van kleine stukjes kaas op mij neer vallen, die me duidelijk maken dat de lawine dichterbij komt. Wanneer ik denk dat ik werkelijk ga instorten word ik met een korte maar krachtige ruk opzij wordt getrokken. Pompidoe had me in een smalle opening in één van de muren getrokken. Hij houdt me stevig vast en ik maak gebruik van dit moment van rust om op adem te komen. De ontelbare kaasballen die nog steeds aan ons voorbij razen doen de grond beven en ik klamp me stevig vast aan Pompidoe’s kostuumvest. Uiteindelijk lijkt de hoeveelheid kaasballen te verminderen. We blijven toch nog even wachten tot de laatste kaasbal voorbij rolt. Voorzichtig steekt Pompidoe zijn hoofd uit onze schuilplaats. Langzaam en op onze hoede voor een eventuele verdwaalde kaasbal verlaten we onze schuilplaats. Wanneer ik de verlaten gang zie, besef ik plotseling dat we Sir Piepsalot zijn kwijtgeraakt. Meteen krijg ik een enorm schuldgevoel en sleur ik Pompidoe mee aan zijn arm, op zoek naar Sir Piepsalot. Zo snel als mijn benen mij nog konden dragen, volgde ik het kaasspoor dat de lawine heeft achtergelaten. Na nog een tiental gangen te zijn doorgelopen zien we eindelijk Sir Piepsalot op het einde van de gang staan. Hij had ons ook al opgemerkt en staat hevig naar ons te zwaaien. “Het spijt me zo!” zei ik zodra we bij Sir Piepsalot aankwamen. Ik vloog rond zijn hals en geef hem een stevige knuffel. “Ik dacht… Ik dacht dat we je kwijt waren!” snikte ik luid. Hij geeft me enkele geruststellende klopjes op mijn rug en al snel was ik weer gekalmeerd. “Maar meisje toch, alles is in orde en nog belangrijker.” Piept hij terwijl hij iets achter hem wijst. “We zijn er!”
Er zijn nog geen reacties.