Opdracht 2 schrijfwedstrijd Merrow -
TITEL: opgesloten als onschuldige
Sneeuw dwarrelden in grote vlokken over het landschap. Het was midden winter, de grond was hard en bevroren. Overleven leek niet zo gemakkelijk als het leek. De koude wind gleed door de kieren van zijn hut en hij rilde zachtjes. De deken was niet dik genoeg om de koude buiten te houden. Hij verwachtte mensen, hij was er op voorbereid maar hij wist ook dat het niet hoorde. Er werd hard op zijn deur gebonkt. Hij keek niet op, hij wist wie het waren, hij wist waarom ze hier waren. Ze bonden hem vast, strak en stevig zodat hij niet kon ontsnappen, hij wilde ontsnappen, hij wilde zijn vrijheid. ‘Je bent veroordeeld voor een overval. U bent niet verplicht te spreken maar alles wat u zegt kan tegen u worden gebruikt.’ Hij slikte zijn woorden in, geen woorden nu. Er waren geen woorden die konden beschrijven wat hij nu voelde. Er borrelde iets in zijn lichaam. Hij kon het niet beschrijven. Herinneringen aan een leven zonder verplichtingen, zonder gevaar. Een huis doemde op in de mist die de sneeuw had gemaakt. Het politiebureau. De waarheid kwam op hem af. Een grijze cel met ijzeren baren een hard bed was zijn metgezel tot de ochtend. Een agent deed de celdeur open. Hij grijnsde niet, keek zelfs niet bedroefd. Geen enkele emotie was er op zijn gezicht af te lezen. Zijn handen werden weer geboeid en ze leidde hem naar het dek. Daar kwam het besef dat hij dit niet gedaan had, hij kon dit niet gedaan hebben. Een vreselijk besef, het leek wel onwaar.
Een deurwaarder vergezelde hen. Zonder een alibi zou het morgenlicht elke ochtend om zijn vrijheid rouwen en zou hij nooit meer de lucht kunnen ruiken als een vrije man. Hij dacht terug aan de vroege ochtenden, alleen opstaan en zonder verplichtingen. Hij liep vrij rond als een man, een vrij man, gewoon zoals het hoorde.
Hij zag de heuvels in de verte. Kon hij het maar op een lopen zetten. Over de heuvels rennen. Groen en vrij, lopend op het groene, zachte gras. Ver weg van deze plek waar hem onrecht werd aangedaan. Het was verkeerd, hij wist dat hij onschuldig was, dat maakte hem sterker dan wie ook. Voor tien lange jaren zal hij alle dagen tellen. Hij keek naar de bergen en naar de zee. Hij wist dat er een gevangen leven voor hem zat aan te komen. Gevangen zonder schuld.
Hij had tijd genoeg om na te denken, vooral aan wat er mis gegaan was. Hij zag het gebouw weer voor zich. ‘Kom op man, het is nu of nooit.’ De muts over zijn hoofd bedekte zijn gezicht volledig, ze zagen alleen maar zijn ogen. Hij zuchtte en schudde zijn hoofd. ‘Dit is fout man, kom we gaan weg.’ De andere man schudde zijn hoofd en lachte: ‘ben je soft geworden in de jaren man!’ De andere man speelde met zijn shotgun in zijn handen. Hij keek er naar en slikte, maar was zeker van zijn besluit. ‘Nee, ik doe het niet. Ga maar alleen, ik wil mijn leven beteren.’ De grijns op de andere man zijn gezicht werd groter en groter. Er stond spot op zijn gezicht. ‘Haha, moet jij weten, maar ik ga niks met je delen als ik de buit binnen heb gehaald.’ Hij haalde zijn schouders op en keerde de rug naar de andere man toe. ‘Ja, loop maar weg, dat zul je de rest van je leven doen, weg lopen. Je hebt nergens om naar toe te lopen!’ De andere man, genaamd Jacobus, riep naar hem.
Zijn ogen spuwden vuur en hij schreeuwde het uit. Jacobus vond het onrespectvol, die jonge knaap, wat dacht hij! Vrienden voor jaren en jaren en dan ineens keert hij hem de rug toe. Er was nog iets wat er scheelde, dacht Jacobus, hij heeft iets om naar toe te lopen, anders kwam hij nu met hangende pootjes terug. ‘Wil je dat ik terug kom?’ Vroeg hij. Als Jacobus vuur kon spuwen, stond zijn beste vriend in vuur en vlam. ‘Je ziet maar wat je doet, je hebt nergens om naar toe te lopen!’ In de verte was een sirene te horen, maar geen van beide mannen leek het te horen. ‘Oh, ik heb ergens om naar toe te lopen, maar leuk ga je het niet vinden.’ Nu was het Jacobus die verbaasd was. Nu was het zijn beurt om spot met Jacobus te drijven.
Hij dacht aan gisteren. Katarina, haar blonde haren die in zijn nek kriebelde, brachten een glimlach op zijn gezicht. Hij zag het gezicht van Jacobus en zijn glimlach werd groter. ‘Wat wil je zeggen Peter?’ Jacobus zijn gezicht was niet te ontcijferen, Peter zag iets van woede en ongeloof. Peter was ervan overtuigd dat Jacobus al lang wist wat er was gebeurd, hij speelde gewoon graag spelletjes met mensen. ‘Hou je maar niet van de domme, jaco.’
‘Ah, je kent me veel te goed, Katarina heeft me toch al alles verteld, ze houdt van mij vriend, jij bent maar een speeltje.’ Woede borrelde op in Peter. Dat was anders niet wat Katarina hem gisterenavond had verteld. Ze had vaak gezegd en op een keer zelfs geschreeuwd dat ze van Peter hield en dat ze Jacobus zou verlaten voor hem.
Terwijl hij dit allemaal zei werd het gezicht van Jaco rood en zijn ogen werden zwart, zwart van woede. Voor Peter het wist kwam Jaco op hem af, met zijn armen boven zijn hoofd. ‘Jij verwaand klungel! Blijf met je poten van mijn vrouw! Politie! Politie help, deze man probeert me te overvallen!’ De sirenes werden luider en voordat Peter het wist zat hij in de politieauto, op weg naar een leven achter de tralies.
Tranen rolden over zijn ogen terwijl hij terug kwam naar waar hij was. Hij zag weer die traliën, die onrechtvaardige traliën die hem hier hielden, ver weg van Katarina. Dacht zij ook aan hem, was ze nog bij Jacobus?
Een gedachten kostte hem bijna de adem want hij wist dat dit alles hem zijn geliefde ging kosten. Hij durfde het niet te zeggen, hij durfde het amper te denken. Hij probeerde te herinneren waar hij was geweest die nacht. Hij wist dat het eigenlijk een geheim had moeten blijven. Tranen van woede kwamen in hem op, maar hij hield ze tegen. Hij hoorde zijn hart bonzen in zijn borst. Hij wist het weer, hij was met de vrouw van zijn beste vriend. Daarmee had hij zijn laatste vrije nacht doorgebracht.
Hij keek terug naar de heuvels. Hij wilde hier niet zijn, hij wilde ergens ver weg zijn. Ver van deze plek waar hem onrecht werd aangedaan. Terwijl hij naar de heuvels kijkt, zweert hij toch dat hij zal terugkeren op een dag. Ver van de bergen en de zeeën. Hij wilt terugkeren om in haar armen te liggen, dat was waar hij hoorde te zijn. Over de heuvels en ver weg.
Zijn gedachten maalden en maalden steeds hetzelfde. Hij wilde ver weg, over de heuvels wilde hij rennen. Hij rook de frisse lucht van de heuvels, ver weg van hier.
Rennen, zodat zijn benen weer los konden komen. Rennen, zodat hij weer fatsoenlijk adem kon halen. Die bedompte lucht hier benam hem soms zijn dromen.
Elke nacht in zijn cel keek hij door de baren, de maan glinsterde en vergezelde zijn gebroken gedachten. Hij las telkens de brieven die ze hem had geschreven. Haar handschrift was zwierig en krullerig. Langzaam wreef hij over de brief en rook eraan alsof hij hoopte dat hij zo haar geur kon opvangen. Maar niets was minder waar.
They came for him one winter's night.
Arrested, he was bound.
They said there'd been a robbery,
his pistol had been found.
They marched him to the station house,
he waited for the dawn.
And as they led him to the dock,
he knew that he'd been wronged.
"You stand accused of robbery,"
he heard the bailiff say.
He knew without an alibi,
tomorrow's light would mourn his freedom.
Over the hills and far away,
for ten long years he'll count the days.
Over the mountains and the seas,
a prisoner's life for him there'll be.
He knew that it would cost him dear,
but yet he dare not say.
Where he had been that fateful night,
a secret it must stay.
He had to fight back tears of rage.
His heart beat like a drum.
For with the wife of his best friend,
he spent his final night of freedom.
Over the hills and far away,
he swears he will return one day.
Far from the mountains and the seas,
back in her arms he swears he'll be.
Over the hills and far away.
Over the hills and,
over the hills and,
over the hills and far away.
Each night within his prison cell,
he looks out through the bars.
He reads the letters that she wrote.
One day he'll know the taste of freedom.
Over the hills and far away,
she prays he will return one day.
As sure as the rivers reach the seas,
back in his arms he swears she'll be.
Over the hills and far away,
he swears he will return one day.
Far from the mountains and the seas,
back in her arms he swears he'll be.
Over the hills and far away,
she prays he will return one day.
As sure as the rivers reach the seas,
back in his arms is where she'll be.
Over the hills,
over the hills and far away.
Over the hills,
over the hills and far away.
Er zijn nog geen reacties.